Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-07-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1022

Zaaknummer

10-96

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Verweerder wordt verweten in de dagvaarding onjuiste zaken te hebben vermeld. Klacht wordt bij voorzittersbeslissing kennelijk ongegrond verklaard. Slordigheden zijn niet zodanig ernstig dat deze tuchtrechtelijk verwijtbaar worden geoordeeld en vallen voor het overige binnen de speelruimte die de advocaat van de wederpartij bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt heeft.

Uitspraak

10-96

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Inzake:

X,

wonende te A,

klager,

tegen:

Y,

advocaat te B.,

verweerder

1.

Klager heeft bij brief van 23 april 2010 bij mr. R.J.A. Dil, deken van de Orde van advocaten in het arrondissement Arnhem, een klacht tegen verweerder ingediend. De klacht is door de deken onderzocht en na afronding van zijn onderzoek heeft de deken de klacht met de bijgevoegde stukken bij brief d.d. 1 juli 2010 ter kennis van de raad gebracht. De stukken zijn op 5 juli 2010 door de raad ontvangen.

 

2.

De klacht luidt als volgt.

a.

Verweerder heeft:

1. in de dagvaarding onjuiste gegevens opgenomen en klager zodoende ten onrechte beticht van gehijg,

2. aan de dagvaarding e-mail berichten gehecht die niet relevant zijn en bedoeld zijn om klager te beschadigen,

3. aan de dagvaarding een gemanipuleerd e-mail bericht gehecht en zodoende valsheid in geschrifte gepleegd,

4. in de dagvaarding meerdere malen de naam Z. gebruikt, terwijl dit niet ter zake doende was,

5. in de dagvaarding over eisers gesproken, terwijl er maar één eiser is.

b.

Verweerder heeft in zijn brief van 12 april 2010 een verkeerde zittingsdatum genoemd (21 april in plaats van 20 april) en heeft klager zodoende op het verkeerde been gezet met het doel het ertoe te leiden dat er bij verstek vonnis zou worden gewezen,

c.

Verweerder heeft te pas en te onpas het woord diffamerend gebruikt en heeft geweigerd daarover uitleg te geven,

d.

Verweerder heeft in zijn pleitnota:

1. de naam van klager onjuist geschreven,

2. geweigerd de titel van klager te vermelden,

3. ten onrechte vermeld dat klager werd bijgestaan door een advocaat,

4. een poging gedaan om de voorzieningenrechter te manipuleren door te stellen, dat het bedrag van een proceskosten- en dwangsomveroordeling zou worden aangewend voor een goed doel.

e.

Verweerder heeft zonder daarvoor enig bewijs te leveren klager beticht van het uiten van onjuistheden, zowel in stukken als mondeling.

3.

De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht bij voorzittersbeslissing dient te worden beslist.

4.

De voorzitter gaat uit van de volgende gegevens.

De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij (de heer H.) onder andere bij een kortgeding dat diende bij de rechtbank Arnhem op 12 april 2010. Klager was directeur van de Bondspaarbank. In die periode maakte de cliënt van verweerder deel uit van de Raad van Commissarissen van de bank. Op 22 april 1992 heeft de kantonrechter te Amersfoort de arbeidsovereenkomst tussen klager en de bank ontbonden onder toekenning van een vergoeding. Bij vonnis van 18 juli 1992 heeft dezelfde kantonrechter de vordering van klager tot het treffen van een voorlopige voorzieningen strekkende tot rectificatie en immateriële schadevergoeding afgewezen. In een klachtzaak tegen de bank is klager door de Geschillencommissie Bankbedrijf gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Daarna heeft de cliënt van verweerder tegen klager een kortgeding aanhangig gemaakt waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat klager zich jegens de cliënt van verweerder in zodanige bewoordingen heeft uitgelaten, dat dit als onrechtmatige daad jegens de cliënt van klager is aan te merken. Bij vonnis van 23 april 2010 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld, dat er sprake was van kwetsende uitlatingen waarmee klager onrechtmatig heeft gehandeld. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen, dat het voorgaande wordt onderstreept door de verklaring van klager ter zitting, dat zijn uitlatingen zijn ingegeven door een diepe haat jegens de cliënt van verweerder. Klager heeft, aldus de voorzieningenrechter, ter zitting voorts met zoveel woorden verklaard dat het “een vorm van wraakneming” was en dat hij de cliënt van verweerder wilde kwellen. De vordering van de cliënt van verweerder is in het vonnis grotendeels toegewezen. Kort weergegeven werd het klager verboden om gedurende een jaar contact op te nemen met de cliënt van verweerder anders dan via een advocaat, om gedurende een jaar onheuse uitlatingen te doen over de cliënt van verweerder en is een dwangsom opgelegd. Klager is tevens in de proceskosten veroordeeld.

6.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

Hetgeen verweerder in de dagvaarding heeft vermeld ten aanzien van “gehijg” aan de telefoon is rechtstreeks gebaseerd op informatie die de verweerder van zijn cliënt heeft verkregen.

Het is ter beoordeling van de advocaat in samenspraak met zijn cliënt welke e-mail's worden bijgevoegd om de eis van de cliënt te onderbouwen. Uiteindelijk beslist de rechter over de relevantie daarvan. Er is geen sprake van een gemanipuleerde e-mail.

Zoals verweerder ook ter zitting tegen de voorzieningen heeft gezegd heeft verweerder de e-mail van de heer I. van het Fonds 1845 ontvangen. Daarin heeft verweerder geen veranderingen aangebracht. Het is juist dat de voorzieningen rechter daar verder niets mee heeft gedaan.

Verweerder erkent dat de naam Z. in de tekstverwerker is blijven hangen. Niet te herleiden is wie of wat daarmee bedoeld wordt, laat staan of dit een cliënt of een wederpartij is. Dit had niet mogen gebeuren. In een e-mail van 21 april 2010 heeft verweerder daarover zijn excuses aan klager aangeboden.

Het is juist dat er in de dagvaarding ten onrechte wordt gesproken over eisers in plaats van eiser.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

Per abuis is in de brief aan klager van 12 april 2010 als behandelingsdatum van het kortgeding 21 april 2010 vermeld. In de bij deze brief bijgesloten brief aan de rechtbank van diezelfde datum stond echter wel de juiste datum vermeld. Verweerder heeft niet de opzet gehad om klager te misleiden. Dat klager de juiste datum van het kortgeding kende blijkt uit zijn brief van 14 april 2010 aan de voorzieningenrechter, waarin de juiste datum wordt aangeduid.

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

Klager heeft verweerder ter zitting naar de betekenis van het woord “diffamerend” gevraagd.

Verweerder heeft de betekenis van het woord verklaard als “iemand oneer aandoen”. Als klager dat niet gehoord heeft dan spijt verweerder dat.

Ten aanzien van klachtonderdeel d.

Verweerder meent zeer wel in staat te zijn de naam van klager te schrijven. Het is juist dat verweerder de titel van klager niet heeft vermeld. Dat heeft niets te maken met superioriteitsgevoelens ten opzichte van klager. Ook de rechter heeft dat in het vonnis niet gedaan. Het aangeven van een doel bij verbeurte van proceskosten en dwangsommen is in zaken als deze niet ongebruikelijk. De cliënt van verweerder heeft hiertoe uitdrukkelijk opdracht gegeven en wenste dit uitdrukkelijk vermeld te zien om duidelijk te maken dat hij er zelf geen euro beter van wilde worden, maar wel van de onterechte beschuldigingen en het stalking-gedrag afwilde. Het bedrag dat klager aan proceskosten heeft betaald is dezelfde week nog gestort bij het Fonds 1845.

Ten aanzien van klachtonderdeel e.

Verweerder weet niet waarover klager het heeft en waar hij de gedane aantijgingen vandaan haalt. Verweerder ontkent zich daaraan schuldig te hebben gemaakt.

8.

De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt.

Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het Hof van Discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Daarbij mag hij in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft medegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid daarvan te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet waar zijn. Ook is het daarbij niet van belang dat de wederpartij zich door uitlatingen van de advocaat gekrenkt zou kunnen voelen. Hij dient zich slechts te onthouden van voor anderen krenkende beweringen indien hij in gemoede niet kan menen dat deze in het belang van zijn cliënt nodig zijn.

De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak echter niet gebleken.   

Meer in het bijzonder overweegt de voorzitter naar aanleiding van de diverse

klachtenonderdelen als volgt.

Ten aanzien van krachtonderdeel a.

Verweerder erkent ten onrechte in de dagvaarding de naam Z. te hebben genoemd en per abuis in de dagvaarding over eisers in plaats van eiser te hebben gesproken. De voorzitter is het met klager eens dat dit slordigheden zijn, maar beoordeelt deze niet zodanig ernstig dat verweerder daarvan in tuchtrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt, temeer daar uit de dagvaarding zonder meer blijkt, dat het om slechts één eiser ging en verweerder voor het verkeerd gebruiken van de naam zijn excuses heeft aangeboden.

Voor het overige valt de verweten handelwijze binnen de speelruimte die een advocaat bij de belangenbehartiging van zijn cliënt heeft. Niet aannemelijk is geworden, dat verweerder daarbij de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden.

Klachtonderdeel a. is derhalve kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

Tussen partijen staat vast dat verweerder in zijn brief aan klager een onjuiste behandelingsdatum heeft genoemd. De voorzitter is van een kwade intentie van verweerder bij de gewraakte handelwijze echter niet gebleken.

Klachtonderdeel b. is derhalve kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

Niet is komen vast te staan, dat verweerder het woord diffamerend niet heeft mogen gebruiken. Voorts heeft verweerder gesteld dat hij dit woord ter zitting heeft verklaard en verweerder heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

Klachtonderdeel c. is derhalve kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d.

Verweerder erkent, dat verweerder klager niet met zijn titel heeft vermeld, doch dit is niet klachtwaardig. Voor het overige zijn de verweten gedragingen niet komen vast te staan. Uit het enkele feit, dat verweerder na een duidelijke opdracht van zijn cliënt daartoe aan de voorzieningenrechter heeft meegedeeld, dat te incasseren gelden aan een goed doel zouden worden besteed kan geen manipulatie van een rechter worden afgeleid.

Klachtonderdeel d. is derhalve kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel e.

Aan dit klachtonderdeel heeft klager geen, althans onvoldoende, feiten ten grondslag gelegd. De verweten handelwijze is derhalve niet komen vast te staan.

Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond.

HET VOORGAANDE LEIDT TOT DE VOLGENDE BESLISSING:

De klacht van klager tegen verweerder is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 26 juli 2010 door mr. M.J. Blaisse, voorzitter van de raad van discipline in het Rechtsgebied van het Gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 27 juli 2010.

Voorzitter