Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-03-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0361
Zaaknummer
09-190A
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. De tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd is meer dan drie jaar. Naar het oordeel van de raad is die termijn in de concrete omstandigheden van dit geval te lang. De klacht betreft de advocaat van de wederpartij. Verweerder behoefde in mindere mate rekening te houden met het eventuele voornemen van klagers om een klacht in te dienen.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 2 maart 2010
in de zaak 09-190A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:
Mevrouw
k l a a g s t e r
tegen:
De heer mr.
v e r w e e r d e r
Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 21 juli 2009, bij de raad binnengekomen op 23 juli 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht (ingediend door klaagster en haar echtgenoot) ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 3 augustus 2009 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 3 augustus 2009 is verzonden aan klagers.
1.3 Bij brief van 14 augustus 2009, door de raad ontvangen op 14 augustus 2009, heeft alleen klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 15 december 2009 in aanwezigheid van partijen. Klaagster werd bijgestaan door haar advocaat mr. W.B. van den Berg.
1.5 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennis genomen van
De beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
Het verzet van klaagster bij brief van 14 augustus 2009.
De klacht/het verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door tegen klagers in een procedure op te treden zonder volmacht en door vervolgens het verzoek van een (indirect) aandeelhoudster om de procedure te stoppen te negeren en doordat verweerder zich bij zijn handelen heeft laten leiden door zijn eigen belang in plaats van dat van zijn cliënt.
2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter van de raad de klacht ten onrechte op grond van tijdverloop kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege de ernst van de klacht en vanwege het feit dat verweerder niet in zijn verdediging is geschaad door het lange tijdsverloop tussen het bekend worden met de klachtwaardige feiten en het indienen van de klacht.
Feiten
3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 De klacht betreft handelingen van verweerder verricht in de periode medio 2003 tot medio 2004. De advocaat van klaagster heeft verweerder daarover aangeschreven bij brief van14 juli 2004. De klacht is bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam ingediend bij brief van 1 november 2007 en daarmee zijn in ieder geval meer dan drie jaar en twee maanden verstreken tussen de jegens verweerder geuite verwijten en het indienen van de klacht.
3.3 Klaagster heeft vanaf 2004 getracht herroeping van een tussen partijen gewezen vonnis te bewerkstelligen. Bij die herroepingsprocedure was verweerder niet betrokken. Die procedure is nog aanhangig. Tussen verweerder en klaagster heeft in de periode na de aansprakelijkstelling tot het indienen van de klacht geen contact plaatsgevonden.
3.4 Verweerder heeft zich met ingang van 30 november 2006 laten schrappen van het tableau.
De beoordeling van het verzet
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat in een tuchtrechtelijke procedure als de onderhavige bij een beroep op de tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd, van geval tot geval twee belangen dienen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van klagers wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Welke termijn tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor bedoelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden van het geval worden bepaald. Tot die omstandigheden kunnen onder meer behoren de aard en de ernst van de klacht, de aard van de relatie tussen klager en verweerder, de vraag of de advocaat redelijkerwijs nog rekening moest houden met de klacht, de moeilijkheden die verweerder zal ondervinden om zich na zeker tijdverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren en het tijdstip waarop klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen zijn van de reden van zijn klacht (vgl. Hof van Discipline 2 februari 2007/ 4622).
4.2 Gezien de feitelijke gang van zaken zoals hiervoor weergegeven is het verweerder vanaf juli 2004 duidelijk geweest dat klaagster in een bepaald opzicht niet tevreden was met de wijze waarop hij handelde. Die onvrede heeft immers geresulteerd in een aansprakelijkstelling per brief van 14 juli 2004. Na die uitvoerige aansprakelijkstelling, waarin de klachten over het handelen van verweerder duidelijk zijn verwoord, heeft klaagster haar aandacht volledig op herroeping van een eerder gewezen arrest gevestigd. Verweerder heeft na de aansprakelijkstelling tot het moment van indienen van de klacht niet meer van klagers vernomen. Niet valt in te zien dat de klacht moest wachten op die procedure; dit is overigens ook niet gebeurd want ten tijde van de behandeling van de klacht was er nog geen uitspraak in die zaak. Voorts houdt de raad rekening met het feit dat deze zaak een klacht tegen de advocaat van een wederpartij betreft die betrekking heeft op de verhouding tussen die advocaat en zijn cliënt, de wederpartij van klaagster. Op grond van al deze omstandigheden is de raad van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat klaagster te lang heeft gewacht met het indienen van haar klacht om daarin nog te kunnen worden ontvangen.
4.3 Evenmin valt in te zien dat de gestelde ernst van de klacht zodanig is dat het voorgaande tot een andere conclusie zou moeten leiden. Ten overvloede overweegt de raad dat een advocaat geen schriftelijke volmacht van zijn cliënt behoeft te tonen en dat niet is komen vast te staan dat verweerder uit louter eigen belang heeft gehandeld.
4.4 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet kunnen slagen en dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft bevonden.
4.5 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klachten en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, P.W.M. Huisman, M.J.G.H. Verviers, D.J.S. Voorhoeve, leden, met bijstand van mr. R.A. Veldman als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 2 maart 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door.