Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-08-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0925

Zaaknummer

10-041U

Inhoudsindicatie

Klaagster klaagt erover dat verweerder geen (voorwaardelijke) toevoeging heeft aangevraagd als ook over de onjuiste inhoudelijke behandeling van de zaak door verweerder. De raad verklaart de klacht over de toevoeging gegrond en over de inhoudelijk onjuiste behandeling ongegrond

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

BESLISSING d.d. 17 augustus 2010

in de zaak 10-041U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

k l a a g s t e r

tegen

de heer mr.

v e r w e e r d e r 

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 4 februari 2010, door de raad ontvangen op 5 februari 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 7 juni 2010. Ter zitting zijn verschenen  klaagster en verweerder. Van de zitting van 7 juni 2010 is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad, en

- de stukken genummerd onder 1 t/m 11 in de bij deze brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:

 

 

(a) geen (voorwaardelijke) aanvraag te hebben ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand nadat aan klaagster een alimentatieverplichting was opgelegd, en

(b) ten onrechte namens klaagster te hebben ingestemd met de toepasselijkheid van een arbitragereglement waarin was bepaald dat arbiters oordeelden op basis van redelijkheid en billijkheid.

3. De feiten

3.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in het kader van de afwikkeling van een agrarische maatschapsovereenkomst tussen klaagster en haar voormalig echtgenoot. Verweerder heeft de jaarstukken van de maatschap laten beoordelen voor een financieel deskundige, die tot het oordeel kwam dat klaagster een aanzienlijke vordering op de maatschap had, te weten een bedrag van circa EUR 600.000,-.

3.2 Een eerder door verweerder ingediende aanvraag voor een toevoeging was door de Raad voor Rechtsbijstand afgewezen omdat het netto inkomen uit arbeid te hoog was. Kort na die vaststelling is klaagster veroordeeld tot betaling van alimentatie waardoor het inkomen wijzigde. Door verweerder is toen geen nieuwe aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand ingediend.

3.3 De arbitragecommissie heeft bij arbitraal vonnis van 18 april 2008 geoordeeld dat klaagster een bedrag van EUR 49.262,53 diende te voldoen aan haar voormalig echtgenoot in het kader van de maatschapsovereenkomst.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (a) geldt dat niet valt in te zien waarom door verweerder, nadat aan klaagster een alimentatieverplichting was opgelegd, geen nieuwe aanvraag is ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand voor gefinancierde rechtshulp. Daarbij acht de raad van belang dat eerder aan de echtscheidingsadvocaat wel een toevoeging was verleend terwijl verweerder daarvan ook op de hoogte was.

4.2 Het feit dat een door verweerder ingehuurde financieel deskundige had geoordeeld dat aan klaagster een aanzienlijk vermogen toekwam uit hoofde van de afwikkeling van de maatschap, maakt dit naar het oordeel van de raad niet anders. Er bestond tussen partijen immers discussie over de hoogte van dat aandeel en die discussie maakte onderdeel uit van de tussen partijen lopende arbitrageprocedure. Verweerder mocht  daaruit dan ook niet met zekerheid afleiden dat klaagster boven de vermogensgrens kwam. Dit gegeven had hem er dan ook niet van mogen weerhouden om, nadat aan klaagster een alimentatieverplichting was opgelegd, alsnog een toevoeging aan te vragen. Klachtonderdeel (a) is derhalve gegrond.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel (b) merkt de raad op dat in de maatschapsovereenkomst tussen klaagster en haar ex-echtgenoot een verwijzing was opgenomen naar arbitrage door de arbitragecommissie van de Kamer van Koophandel. In het arbitragereglement van de Kamer van Koophandel is kennelijk een bepaling opgenomen waarin is vermeld dat arbiters oordelen als goede mannen naar billijkheid. De arbitrageaanvraag is op voorhand door verweerder besproken met klaagster en ook aan haar in concept toegezonden. Klaagster heeft met de arbitrage door de arbitragecommissie van de Kamer van Koophandel ingestemd. Gelet op deze omstandigheden kan de raad niet tot de conclusie komen dat verweerder in tuchtrechtelijk opzicht enig verwijt te maken valt. De raad acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

5. Maatregel

De raad acht de handelwijze van verweerder ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel niet zodanig onbehoorlijk dat aan hem een maatregel behoort te worden opgelegd. Daarbij heeft de raad meegewogen dat verweerder een financieel adviseur had ingeschakeld en – naar achteraf is gebleken – ten onrechte op het standpunt van die deskundige is afgegaan bij de beslissing voor het al dan niet aanvragen van de toevoeging.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdeel (a) gegrond

- verklaart klachtonderdeel (b) ongegrond.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 17 augustus 2010 door mr. Th.J.M. Gijsberts, voorzitter, mrs. H. Dulack, S.M. Gaasbeek-Wielinga, B.E. van der Molen, S. Wieberdink, leden en mr. D.J.L. Siegers als griffier.

 

 

 

voorzitter      griffier

 

 

 

 

 

Deze beslissing is op 17 augustus 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van het ongegronde klachtonderdeel hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van het gegronde klachtonderdeel hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.      Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076-548 4607