Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-11-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1283
Zaaknummer
R. 3487/10.117
Inhoudsindicatie
Klacht over intimiderend en onnodig grievend uitlaten jegens klaagster en het berokkenen van schade door de wijze van belangenbehartiging voor klaagsters wederpartij. De advocaat heeft in brieven aan klaagster door toonzetting en woordgebruik onbetamelijk gehandeld en zich aldus nodeloos grievend uitgelaten. Het toekennen van schadevergoeding behoort niet tot de competentie van de Raad. Dat door het optreden van de advocaat schade bij klaagster is ontstaan is niet komen vast te staan. Klacht gedeeltelijk gegrond. Enkele waarschuwing.`
Uitspraak
R. 3487/10.117
PROCEDUREVERLOOP
1.1 Bij brief van 19 februari 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
De Deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 12 juli 2010 .
1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.
1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 4 oktober 2010, waar de heer V. namens klaagster is verschenen. Verweerder heeft bij brief van 24 september 2010 aan de griffier meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
FEITEN2.1 Klaagster exploiteert een makelaarskantoor. Zij heeft een vordering op mevrouw X-Y verkregen met betrekking tot een provisieaanspraak wegens de verkoop van de woning van mevrouw X-Y.
2.2 Op 13 oktober 2008 heeft klaagster een vonnis verkregen terzake van haar vordering. Het vo nnis is door de deurwaarder in opdracht van klaagster ten uitvoer gelegd, waarbij beslag is gelegd op de bankrekening van de familie X.
2.3 Verweerder heeft de belangen van de heer X en mevrouw X-Y behartigd, onder meer in een kort geding dat verweerder namens de heer X en mevrouw X-Y heeft aangespannen, strekkende tot opheffing van een door klaagster gelegd beslag en het achterwege laten van verdere executiemaatregelen.
2.4 In de correspondentie die tussen klaagster en verweerder is gevoerd, heeft verweerder onder meer het volgende aan klaagster geschreven:
Brief d.d. 11 september 2009:
“De rapen zijn gaar! Cliënten, de heer en mevrouw X (red.) uit A (red.) worden al jaren door uw kantoor en door de door uw kantoor ingeschakelden derden geterroriseerd in verband met met uw vordering op hen. Zij wensen dat daaraan per direct een einde wordt gemaakt en dat het ten onrechte gelegde beslag (……..) op de voor hen gereserveerde vakantiebijslag wordt opgeheven uiterlijk woensdag 16 september 2009!!! Zo niet dan rest cliënten geen andere keus u in rechte te betrekken en aan de rechter te vragen dat beslag op te heffen onder bepaling dat bij het uitblijven daarvan aan u een hoge dwangsom zal worden opgelegd. En de eerlijkheid gebiedt dat cliënten er op hopen dat u aan een veroordeling geen gevolg zult geven zodat de te executeren dwangsommen tot grote hoogte zullen stijgen.”
Brief 29 april 2010:
“Geachte heer/mevrouw,
Een ezel …..
Mijn u wel bekende cliënten, de heer en mevrouw X (red.) uit A (red), werden weer verblijd met een actie die duidelijk uit uw koker kwam. …”
2.5 Tegen de door klaagster ingeschakelde deurwaarder heeft de heer X een klacht ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. Deze klacht is bij beslissing van 5 januari 2010 door de voorzitter als kennelijk ongegrond afgewezen.
KLACHT
3.1 De klacht houdt in dat verweerder:
a. zich intimiderend en onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten;
b. ten onrechte een klacht heeft ingediend tegen een door klaagster ingeschakelde deurwaarder;
c. klaagster schade heeft berokkend door de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënten heeft behartigd, op basis waarvan klaagster jegens verweerder aanspraak maakt op schadevergoeding van € 4.500,--.
VERWEER
4. Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
Klachtonderdeel a
5.1 In het algemeen geldt dat slechts in uitzonderlijke gevallen een wederpartij met succes kan klagen over de wijze waarop een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt.
Het tuchtrecht dient er niet toe de advocaat in het voordeel van de wederpartij te beperken in zijn vrijheid zijn cliënt bij te staan op een wijze die hem en de cliënt goeddunkt. Zo staat het een advocaat vrij in het belang van zijn cliënt, zoals die cliënt dat ziet, een bepaald standpunt in te nemen, ook indien dat standpunt achteraf feitelijk of juridisch onjuist zou blijken te zijn. De vrijheid is echter niet onbeperkt. Zo dient de advocaat zich te onthouden van nodeloos grievende uitlatingen over de wederpartij van zijn cliënt en dient hij zich te onthouden van intimiderend of onbetamelijk taalgebruik.
5.2 De Raad is van oordeel dat de toonzetting van de brieven van verweerder, bezien in combinatie met het gebruik van bewoordingen als “een ezel ………”, voor een behoorlijk advocaat onbetamelijk is. Door de plaatsing van de woorden “een ezel” direct onder de aanhef en zonder daar verder een vervolg aan te geven, heeft de geadresseerde lezer, in casu de directie van klaagster, onmiskenbaar de indruk kunnen hebben dat hij voor ezel werd uitgemaakt. Aldus heeft verweerder zich nodeloos grievend uitgelaten.
Evenzo oordeelt de Raad over de uitlating dat van verweerder dat klaagster zijn cliënten zou terroriseren.
5.3 Verweerder heeft aangevoerd dat zijn uitlatingen ten doel hadden om bij klaagster het besef te bewerkstelligen dat zij jegens zijn cliënten iets onmogelijks nastreeft.
Ook indien verweerder deze mening is toegedaan, neemt dit niet weg dat verweerder zich in zijn uitlatingen van nodeloos grievende bewoordingen had dienen te onthouden.
5.4 Het voorgaande brengt mee dat klachtonderdeel a gegrond is.
5.5 Overigens is de Raad van oordeel dat de uitlating dat de rapen gaar zijn, bezien in het onderwerp waarover verweerder schreef, niet als onnodig grievend kan worden gekwalificeerd.
Klachtonderdeel b
5.6 Uit de stukken blijkt niet dat de klacht tegen de deurwaarder door verweerder is ingediend. Volgens de stukken is deze ingediend door de heer X.
Dit klachtonderdeel mist derhalve feitelijke grondslag. Daar komt bij dat niet gesteld of gebleken is dat misbruik van klachtrecht gemaakt is.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c
5.7 Het behoort niet tot de competentie van de Raad om schadevergoeding toe te kennen. De Deken heeft klaagster hier reeds op gewezen, onder toevoeging dat het oordeel over een vordering tot schadevergoeding is voorbehouden aan de civiele rechter.
5.8 Onvoldoende is komen vast te staan dat verweerder door zijn optreden in de zaak voor zijn cliënten klaagster op zodanige wijze schade heeft berokkend dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt treft.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
MAATREGEL
6.1 Gelet op de aard de ernst van de begane overtreding acht de Raad de hierna vermelde maatregel passend en geboden.
BESLISSING
7.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- legt terzake als maatregel op een enkele waarschuwing;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P. Heinrich, mr. P.S. Kamminga, mr. A.A.J. Maat, mr. E.J. van der Wilk, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 november 2010.
griffier voorzitter
Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.
U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.