Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-07-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0868
Zaaknummer
10-040A
Inhoudsindicatie
verzet tegen ko verklaring van klacht tegen deken in verband met wijze waarop de klacht is behandeld. Klacht kennelijk ongegrond, verzet ongegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 19 juli 2010
in de zaak 10-040A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter op de klacht van:
de heer
k l a g e r
tegen
mevrouw mr.
v e r w e e r s t e r.
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 29 januari 2010, door de raad ontvangen op 29 januari 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 25 februari 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 1 maart 2010 aan klager is verzonden.
1.3 Bij brief van 8 maart 2010, door de raad ontvangen op 10 maart 2010, heeft klager verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 19 mei 2010. Klager was daarbij niet aanwezig, verweerster wel.
1.5 De raad heeft kennis genomen van
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven,
- de brief van klager van 8 maart 2010 met daarbij behorende bijlagen.
2 Klacht/het verzet
2.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd heeft gehandeld met artikel 46 Advocatenwet doordat zij als deken van de orde van advocaten te Utrecht
(a) de klacht niet naar de raad van discipline heeft gestuurd toen duidelijk was dat een minnelijke regeling niet tot de mogelijkheden behoorde: in ieder geval had zij geen poging tot bemiddeling moeten doen;
(b) zich niet serieus in de klacht heeft verdiept en dat zij de beklaagde advocaat behulpzaam heeft willen zijn om onder de klacht uit te komen;
(c) onprofessioneel en laakbaar heeft gehandeld door niet direct in te zien dat de brief van klager van 26 januari 2009 reden had moeten zijn om de klacht onmiddellijk door te sturen naar de raad;
(d) heeft gesteld dat een omvangrijke uitwisseling van brieven van e-mails in een klachtzaak tot onduidelijkheid leidt en niet het gehele klachtdossier heeft doorgezonden.
2.2. Het verzet houdt in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Daarvoor wordt aangevoerd dat de voorzitter door deze beslissing klager in zijn klachtrecht beperkt, de klachtomschrijving niet juist is weergegeven, de deken van de orde van advocaten te Amsterdam de klacht tegen verweerster niet goed heeft behandeld, een brief van klager van 2 februari 2010 bij de beoordeling niet is meegenomen en dat verweerster de grenzen van het betamelijke heeft overschreden.
3. Feiten
3.1. Klager heeft bij verweerster, in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten te Utrecht een klacht ingediend tegen een tweetal advocaten die klager hebben bijgestaan in een geschil met een ziekenhuis.
3.2. Bij brieven van 9 en 18 maart 2009 heeft klager zich bij de raad van discipline te Amsterdam beklaagd over verweerster. Daarop heeft de raad de klachten voor onderzoek en behandeling verwezen naar de deken van de orde van advocaten te Amsterdam.
3.3. Bij beslissing van 25 februari 2010, verzonden op 1 maart 2010, heeft de voorzitter van de raad van discipline deze klacht kennelijk ongegrond verklaard. Daartoe werd overwogen dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden en dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake kan zijn wanneer zo’n advocaat zich zodanig misdraagt dat het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd.
3.4. De voorzitter oordeelde dat verweerster niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld maar binnen het kader van de aan haar toekomende verantwoordelijkheid zorgvuldig heeft gehandeld en de grenzen van haar beleidsvrijheid niet heeft overschreden. Daarbij heeft verweerster de klacht niet te laat doorgezonden. Ook is volgens de voorzitter van de raad niet bewezen dat verweerster de mogelijkheid zou hebben geboden aan de advocaten om onder klacht uit te komen maar heeft zij door aan te sturen op een oplossing voldaan aan haar taak om te trachten bij de klacht te bemiddelen ten einde een voor beide partijen bevredigende oplossing te vinden. Tenslotte heeft zij relevante stukken doorgezonden en is haar opmerking niet tuchtrechtelijk laakbaar, ook als zij deze opmerking zou hebben gemaakt.
4. Beoordeling van het verzet
De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat de voorzitter van de raad is uitgegaan van onjuiste feiten en ook geen onjuiste maatstaven heeft aangelegd. Het verzetschrift levert overigens geen nieuwe gezichtspunten op die kunnen leiden tot een ander oordeel. Dit betekent dat het verzet ongegrond is.
BESLISSING:
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen en uitgesproken op 19 juli 2010 ter openbare zitting van mr. Th. S. Röell, voorzitter, mr. L.D.H. Hamer, mr. J.M. van de Laar, mr. M. Pannevis, mr. M.J. Westhoff, leden en mr. P.H. Burger als griffier.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 19 juli 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.