Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-07-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0906

Zaaknummer

R. 3283/09.115

Inhoudsindicatie

Nu vast staat dat klaagster niets meer aan verweerder verschuldigd is, bestaat er geen grond voor een beroep op het retentierecht. Klachtonderdeel gegrond. Voor het overige terugverwijzing naar de deken wegens ontoereikend onderzoek

Uitspraak

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 29 juli 2008 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is door de Raad ontvangen op 11 augustus 2009.

1.2  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage van partijen hebben gelegen.

1.3  De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 17 mei 2010.

Ter zitting zijn klaagster en verweerder verschenen.

 

FEITEN

2.1 Verweerder heeft in de negentiger jaren (de inmiddels overleden echtgenoot van) klaagster als advocaat bijgestaan in een cassatieprocedure.

2.2 Omdat klaagster de declaraties van verweerder niet (volledig) voldeed, is verweerder een incasso procedure gestart. Het verstekvonnis is op 11 juni 2002 aan klaagster betekend. Vervolgens is door verweerder beslag gelegd.

2.3 Verweerder heeft zich op zijn retentierecht beroepen in verband met door klaagster niet (volledig) betaalde declaraties.

2.4 Klaagster heeft voor en ook na oktober 2008 diverse malen per e-mail haar bezwaren tegen het optreden en handelen van verweerder geuit.

2.5 Thans is klaagster geen gelden meer aan verweerder verschuldigd.

 

KLACHT

3. Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a.  ten onrechte voor de (overleden) echtgenoot van klaagster cassatie heeft ingesteld in een ontslagzaak;

b.  zich schuldig heeft gemaakt aan fraude door een dagvaarding te laten uitbrengen als ware hem het adres van klaagster niet bekend, terwijl hij haar adres wel kende en/of door onbevoegdelijk ter incassering bedragen bij te schrijven op een verstekvonnis;

c. meer bedragen incasseert dan hem bij vonnis zijn toegewezen;

d.  zich op zijn retentierecht beroept ten aanzien van het dossier van de overleden echtgenoot van klaagster;

e.  nooit bereid is geweest klaagster op een behoorlijke manier te woord te staan.

 

VERWEER

4. Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat klaagster eerder al over dezelfde feiten heeft geklaagd waarbij haar klacht kennelijk ongegrond is verklaard, zodat zij thans niet ontvankelijk is in haar klacht. Hij bestrijdt dat sprake zou zijn van fraude. Voor wat betreft zijn beroep op het retentierecht heeft verweerder ter zitting aangegeven dat klaagster inmiddels niets meer aan hem verschuldigd is maar dat hij enkel bereid is tot afgifte van het dossier over te gaan onder de voorwaarde dat klaagster haar klacht intrekt en ook geen nieuwe klacht meer indient. Tot slot heeft verweerder zich ter zitting ten verwere beroepen op het aanzienlijke tijdsverloop tussen de verweten gedragingen en de indiening van de klacht.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1  Op basis van de inhoud van het dossier is de Raad niet in staat de gegrondheid van de diverse klachtonderdelen te beoordelen, zulks met uitzondering van het klachtonderdeel over het door verweerder gedane beroep op zijn retentierecht (onderdeel d). Dat klachtonderdeel is gegrond. Ter zitting is immers komen vast te staan dat klaagster niets meer aan verweerder verschuldigd is, zodat hij niet het recht heeft het dossier nog langer onder zich te houden.

5.2  Voor wat betreft de overige klachtonderdelen blijkt uit het dossier dat de Deken zich daar mogelijk in een eerder stadium reeds over heeft gebogen. Niet duidelijk is echter wat exact de inhoud van die klacht(en) destijds was en waarom die eerdere klacht(en) niet naar de Raad van Discipline zijn gezonden.  

5.3  Gelet op het voorgaande acht de Raad termen aanwezig om de zaak terug te verwijzen naar de Deken met opdracht aan de Deken om met de nodige voortvarendheid alsnog een onderzoek te verrichten naar de klachtonderdelen a t/m c en e.  Het voorlopig oordeel van de Deken dient uiterlijk 1 september 2010 in het bezit van de Raad te zijn.

5.4  Daarin dient de Deken in elk geval in te gaan op de volgende zaken:

- waarop had de eerdere klacht van klaagster tegen verweerder betrekking?

- op welke wijze is die klachtprocedure toen geëindigd?

5.5  Als de eerdere klacht van klaagster gelijk was aan de onderhavige, dan dient het volledige klachtdossier van destijds bij het voorlopig oordeel te worden gevoegd.

5.6  Als de eerdere klacht van klaagster niet gelijk was aan de onderhavige dan dient alsnog een onderzoek plaats te vinden naar de in de onderhavige klachtzaak door klaagster ingenomen stellingen.

 

BESLISSING

6. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 

-           verwijst de zaak terug naar de Deken voor onderzoek als onder

            4.2 e.v. bedoeld;

-          bepaalt dat de Deken de Raad uiterlijk op 1 september 2010 van de resultaten van zijn onderzoek op de hoogte dient te stellen;

-           houdt iedere (verdere) beslissing aan.

 

Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. J.C van den Dries, mr. W.J. Hengeveld, mr. H.E. Meerman en mr. G.J. Schipper, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2010.

 

griffier                                                                                                           voorzitter