Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-07-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0912

Zaaknummer

R. 3342/09.174

Inhoudsindicatie

Intrekking hoger beroep door verweerder. Instemming klager daarmee niet vast komen te staan. Schending gedragsregel 8. Toepassing artikel 48 lid 7 Advocatenwet. Berisping

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

  PROCEDUREVERLOOP

1.1  Bij brief van 15 april 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is door de Raad ontvangen op 3 november 2009.

1.2  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

1.3  De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 3 mei 2010. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen

 

FEITEN

2.1  Sinds 2003 is klager als verdachte verwikkeld in een strafrechtelijke procedure wegens verdenking van – kort gezegd – fraude. In eerste aanleg werd hij bijgestaan door verweerder. Op 22 december 2005 heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage uitspraak gedaan en klager veroordeeld.

2.2  Tegen het vonnis in eerste aanleg heeft klager op 4 januari 2006 hoger beroep ingesteld. Ook in hoger beroep werd klager door verweerder bijgestaan. Het hoger beroep is door verweerder op de dag van de zitting bij het Gerechtshof (6 oktober 2006) ingetrokken.

2.3  Tegen klager liep in diezelfde periode ook een ontnemingszaak. Aanvankelijk werd hij daarin bijgestaan door verweerder. Later is deze zaak overgenomen door mr. Van W.

 

KLACHT

3. Klager verwijt verweerder dat hij zonder overleg met hem het hoger beroep heeft ingetrokken. Dat heeft klager pas op 18 januari 2008 bij de behandeling van de ontnemingsvordering door de meervoudige kamer vernomen.

 

VERWEER

4.  Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.

In strafzaken is het dagelijkse praktijk om, met name wanneer de beslistermijn kort is, mondeling of telefonisch te communiceren over het instellen en/of intrekken van rechtsmiddelen. Dat is ook hier gebeurd. In verband met het feit dat klager niet ter zitting bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage verscheen, stelt verweerder telefonisch contact met hem te hebben opgenomen en in dat telefoongesprek de intrekking van het hoger beroep met hem te hebben besproken. Daarbij wijst verweerder er op dat vanwege het niet in persoon ter zitting verschijnen, klager in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zou zijn verklaard. Met de intrekking van het hoger beroep is per saldo dus niet een ander resultaat bereikt dan wanneer dat achterwege was gelaten en klager heeft volgens verweerder dan ook geen belang bij zijn klacht. Het hoger beroep als zodanig was volgens verweerder bovendien niet kansrijk maar bovenal risicovol vanwege de ongunstige bewijspositie van klager en de in eerste aanleg opgelegde lage straf.

 

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 De Raad overweegt als volgt.

5.2 Dat er niet aan een behandeling van het hoger beroep kon worden toegekomen omdat de verdachte niet was verschenen en deswege niet-ontvankelijk was, vindt geen steun in de wet. Integendeel. Het Nederlandse strafprocesrecht kent geen verplichting tot verschijnen. Het verweer dat het klager aan belang ontbreekt, snijdt dan ook geen hout. Als de opvatting van verweerder al juist zou zijn, dan rijst veeleer de vraag wat het belang van intrekking van hoger beroep was.

5.3 Gedragsregel 8 bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

5.4 Naar het oordeel van de Raad is de beslissing ten aanzien van het intrekken van een hoger beroep een belangrijk feit in de in Gedragsregel 8 bedoelde zin. Klager en verweerder verschillen van mening of klager al dan niet met de intrekking instemde. Bij gebreke van schriftelijke vastlegging en tegenstrijdige lezingen van klager en verweerder kan de Raad niet vaststellen of die instemming al dan niet bestond. Klager betwist dat hij mondeling met intrekking heeft ingestemd en het niet vastleggen hiervan komt voor rekening en risico van verweerder. De klacht is derhalve gegrond.

5.5. Schending van de in Gedragsregel 8 vervatte norm impliceert dat het nalaten van verweerder als vorenomschreven als onzorgvuldig en derhalve als onbetamelijk dient te worden gekwalificeerd. De Raad is alles overziend dan ook van oordeel dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. De Raad ziet daarin grond om ambtshalve toepassing te geven aan artikel 48 lid 7 Advocatenwet.

  

MAATREGEL

6. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de Raad de  maatregel van berisping passend en geboden.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-  Verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond;

-   Spreekt met verwijzing naar artikel 48 lid 7 Advocatenwet uit dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

-   Legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. A.A.J. Maat, mr. E.J. van der Wilk en mr. J.A. van Keulen, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 5 juli 2010.

 

 

griffier                                                                                                           voorzitter