Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-12-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1414

Zaaknummer

10-186

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerder dat hij de behandeling van haar zaak niet heeft overgenomen toen de advocaat die haar zaak tot dan toe behandelde het kantoor verliet. De klacht mist feitelijke grondslag omdat klaagster verweerder niet heeft verzocht de behandeling van haar zaak over te nemen. 

Inhoudsindicatie

Aan het feit dat klaagster door een advocaat van het kantoor is bijgestaan kan zij, na het vertrek van haar advocaat, niet het recht ontlenen op rechtsbijstand door verweerder.

Uitspraak

10-186

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

klaagster

wonende te [woonplaats]

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

1.

Bij brief van 7 augustus 2010 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zwolle-Lelystad.

Mr. P.A.M. Manning, deken van genoemde orde, heeft de klacht onderzocht.

Nadat gebleken was dat geen schikking kon worden getroffen heeft de deken bij brief van 7 december 2010, ontvangen op 8 december 2010, de klacht alsmede het klachtdossier ter kennis van de raad van discipline gebracht.

2.

De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht conform artikel 46g Advocatenwet bij voorzittersbeslissing behoort te worden beslist.

3.

Klaagster verwijt verweerder dat hij de behartiging van haar zaak niet op zich heeft genomen na het vertrek van mr. [X], terwijl zij uitdrukkelijk had verzocht om te worden bijgestaan door [het advocatenkantoor]en zij een overeenkomst had gesloten met dat kantoor.

4.

De voorzitter gaat uit van de volgende gegevens:

Klaagster heeft zich in [….] 2009 tot het advocatenkantoor gewend omdat zij gedagvaard was in een zakelijke aangelegenheid.

Mr. [X] van dit kantoor is haar zaak gaan behandelen.

Mr. [X] was destijds in loondienst werkzaam bij het advocatenkantoor.

Per [….] 2010 heeft mr. [X] het advocatenkantoor verlaten. Hij heeft zijn werkzaamheden als advocaat voortgezet vanuit een ander kantoor.

Per e-mail d.d. [….] 2010 heeft klaagster mr. [X] bericht dat zij wenst dat het advocatenkantoor haar zaak blijft behandelen.

Klaagster heeft telefonisch met de kantoormanager van het advocatenkantoor afspraken gemaakt over de betaling van de door mr. [X] voor haar verrichte werkzaamheden in de periode dat hij werkzaam was bij het advocatenkantoor.

Betreffende de procedure waarin [X] klaagster terzijde heeft gestaan is de voorzitter het volgende gebleken:

Op [….] 2009 heeft [X] het laatste processtuk van de zijde van klaagster ingediend bij de rechtbank.

Vervolgens heeft de wederpartij op [….] 2010 zijn laatste processtuk ingediend.

Daarna is een tussenvonnis bepaald op [….] 2010. In dit vonnis is een comparitie bepaald.

Mr. [X] is klaagster blijven bijstaan nadat hij het advocatenkantoor van had verlaten, zij het dat hij haar bij de comparitie niet terzijde heeft gestaan omdat klaagster het door hem verlangde voorschot niet had voldaan. Wel heeft hij haar ter voorbereiding van de comparitie een uitvoerige e-mail op [….] 2010 gestuurd.

Op [….] 2010 heeft de comparitie plaatsgevonden.

Klaagster heeft haar eigen belangen behartigd tijdens de comparitie.

Ter gelegenheid van de comparitie is de zaak geschikt.

5.

Ter toelichting op haar klacht heeft klaagster het volgende aangevoerd:

Zij is een overeenkomst aangegaan met het advocatenkantoor en niet met het huidige kantoor van mr. [X].

Bij herhaling heeft zij mr. [X] en verweerder erop gewezen dat zij er niet mee akkoord ging dat mr. [X] haar zaak bleef behandelen nadat hij het advocatenkantoor had verlaten. Hierop is nooit gereageerd. Zij had als cliënte niets in te brengen.

Mr. [X] stelde voortdurend de betaling van zijn nota’s aan de orde en de zaak die hij voor haar behandelde was bijzaak voor hem.

Verweerder heeft haar in de kou laten staan. Het is niet geoorloofd dat een advocaat op zo’n manier handelt.

6.

Verweerder heeft het volgende tot zijn verweer aangevoerd:

Klaagster is cliënte van mr. [X]. Hij kent haar niet. Hij heeft haar nimmer gesproken en hij heeft ook geen schriftelijk contact met haar gehad. Hij begrijpt dat zij in [….] 2010 aan mr. [X] heeft laten weten dat zij wenste dat mr. [Y] of hij haar verder zou bijstaan. Hij heeft geen verzoek van klaagster ontvangen de behandeling van haar zaak over te nemen. Een dergelijk verzoek zou overigens door hem zijn afgewezen.

In [….] 2010 heeft klaagster hem per e-mail gevraagd om zijn mening over hetgeen in haar zaak tussen haar en mr. [X] speelde. Hij heeft daarop niet gereageerd omdat één en ander hem niet aangaat.

7.

De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt:

Vast staat dat mr. [X] klaagster heeft bijgestaan en dat hij per [….] 2010 het advocatenkantoor heeft verlaten en zijn werkzaamheden voor klaagster als advocaat vanuit een ander advocatenkantoor heeft voortgezet.

Indien het feit dat mr. [X] het advocatenkantoor had verlaten voor klaagster aanleiding was om voortaan door verweerder te willen worden bijgestaan had zij dat aan verweerder kunnen verzoeken.

Klaagster heeft wel gesteld dat zij een dergelijk verzoek bij herhaling heeft gedaan maar uit de door haar overgelegde correspondentie per e-mail blijkt dit niet. Daarom mist de klacht dat verweerder de behartiging van haar zaak niet op zich heeft genomen feitelijke grondslag.

Het had verweerder overigens vrijgestaan om het verzoek de behandeling van mr. [X] over te nemen – indien klaagster hem dat zou hebben verzocht - af te wijzen. Aan het feit dat klaagster door een advocaat van het advocatenkantoor terzijde werd gestaan, die dit kantoor heeft verlaten, kon zij niet het recht ontlenen om door verweerder te worden bijgestaan.

Het hier voorgaande brengt met zich mee dat de klacht van klaagster tegen verweerder kennelijk ongegrond is.

HET VOORGAANDE LEIDT TOT DE VOLGENDE BESLISSING:

De klacht van klaagster tegen verweerder is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 22 december 2010 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden 23 december 2010.

mr. B.P.J.A.M. van der Pol

voorzitter