Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-05-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0608

Zaaknummer

5701

Inhoudsindicatie

Deken is niet gehouden een advocaat aan te wijzen aan klager. Kans van slagen van de te voeren procedure onvoldoende geacht.

Uitspraak

 

         

10 mei 2010

No. 5701

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het beklag van

klager

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo,

de deken.

 

1. Het verzoek als bedoeld in art. 13 lid 1 Advocatenwet

Klager heeft een verzoek ingediend, dat kan worden beschouwd als een verzoek tot aanwijzing van een advocaat. Tussen klager en de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo, verder te noemen ‘de deken’, heeft in januari 2010 per e-mail correspondentie over dit verzoek plaatsgevonden. De deken heeft geweigerd een advocaat aan te wijzen als klagers advocaat voor een procedure waarin vertegenwoordiging dan wel bijstand van een advocaat verplicht is. In een klaagschrift gedateerd 1 februari 2010 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken heeft geweigerd een advocaat aan te wijzen.

2. Het geding bij het hof

2.1 Het klaagschrift is op 1 februari 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de antwoordmemorie van de deken;

- afschriften van de tussen de deken en klager gevoerde e-mailcorrespondentie;

- de stukken betreffende een door klager ingediende klacht tegen mr. X.;

- e-mailberichten van klager van 10, 11, 15, 16 en 18 februari 2010.

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op 5 maart 2010, waar geen der partijen is verschenen. Van de deken is bericht van verhindering ontvangen.

3. De feiten

3.1 Klager heeft bij de deken op 21 augustus 2009 een klacht ingediend tegen mr. X.. De klacht hield in dat mr. X. klager op inadequate wijze zou hebben bijgestaan bij het aanvragen van het faillissement van de Raad voor de Kinderbescherming, althans het Ministerie van Justitie. Klager is van mening een vordering te hebben op de Raad voor de Kinderbescherming, voortvloeiend uit de wijze waarop de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd heeft in een procedure betreffende de voogdij over de kinderen van klager. Mr. X. was bereid te onderzoeken of er sprake was van onrechtmatig handelen door de Raad voor de Kinderbescherming. De voorzitter van de Raad van Discipline heeft bij beslissing van 21 december 2009 de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat klager in gebreke is gebleven mr. X. bewijsstukken te doen toekomen ter onderbouwing van zijn vordering.

3.2 Per e-mail van 24 januari 2010 heeft klager bij de deken nagevraagd ‘hoe het met X. was’. In dezelfde e-mail schrijft klager: ‘En wilt u voor mij NU een advocaat regelen;…’ In de hierop volgende e-mailcorrespondentie wordt zowel over het verzoek tot aanwijzing van een advocaat gecorrespondeerd als over de klachtzaak van klager tegen mr. X..

3.3 Op 30 januari 2010 heeft klager bij de deken per e-mail een hoger beroepschrift ingediend, gericht aan het Hof van Discipline. Nadat de deken hem erop gewezen heeft dat het verzoek moet worden ingediend bij het Hof van Discipline, heeft klager het alsnog op 1 februari 2010 per e-mail bij het hof ingediend. In het beroepschrift en de daarna nog van klager ontvangen e-mails heeft klager er melding van gemaakt dat hij een advocaat zoekt, maar is klager tevens uitgebreid ingegaan op zijn klacht tegen mr. X..

4. De beoordeling

4.1  Uit het dossier blijkt dat klager het faillissement van de Raad voor de Kinderbescherming wenst aan te vragen omdat hij van mening is een opeisbare vordering op de Raad voor de Kinderbescherming te hebben. Klager heeft nagelaten bewijsstukken te verstrekken die zijn vermeende vordering op de Raad voor de Kinderbescherming zouden kunnen onderbouwen. Uit de van klager ontvangen correspondentie valt op te maken, dat klager nog steeds streeft naar een faillissementsaanvrage van de Raad voor de Kinderbescherming. Terecht heeft de deken het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat afgewezen, nu op geen enkele wijze aannemelijk geworden is dat een faillissementsverzoek tegen de Raad voor de Kinderbescherming enige kans van slagen heeft.

4.2 Voor zover het beroepschrift van klager (mede) moet worden gelezen als een verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline te Arnhem in de klachtzaak tegen mr. X., wijst het hof klager erop, dat een dergelijk verzet had moeten worden ingediend bij de Raad van Discipline binnen 14 dagen na de verzending van de beslissing. Zelfs als men de datum van indiening van het beroepschrift bij de deken (30 januari 2010) als uitgangspunt neemt, is het mede daarin te lezen verzet te laat ingediend en klager daarin derhalve niet-ontvankelijk. Het hof laat dan nog buiten beschouwing de vraag of de deken al dan niet gehouden zou zijn om een binnen de termijn van 14 dagen ingediend verzetschrift door te leiden naar de juiste instantie, te weten de Raad van Discipline.

5. De beslissing

Het hof

verklaart ongegrond het beklag van klager van 1 februari 2010, gericht tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo..

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, A. Minderhoud, A.D. Kiers-Becking en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2010.