Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-07-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0905
Zaaknummer
R. 3269/09.101
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Ambtshalve klacht deken. Schending gedragsregel 37. Klachten gegrond.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 B ij brief van 29 juni 2009 heeft klager een ambtshalve klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage van partijen hebben gelegen.
1.3 De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 17 mei 2010. Ter zitting is klager verschenen. Verweerder is niet verschenen.
2. FEITEN
2.1 Vanaf februari 2009 ontving klager diverse e-mailberichten van een neef van verweerder, de heer D., met klachten over verweerder. Deze neef had een advocaat ingeschakeld, mr. L., die klager bij brief van 24 februari 2009 liet weten verweerder diverse malen om stukken te hebben gevraagd doch daarop geen enkele reactie te hebben ontvangen. Verweerder is vervolgens door klager herhaaldelijk verzocht op de tegen hem ingediende klachten te reageren.
2.2 Bij brief van 6 april 2009 liet verweerder weten wegens diverse omstandigheden niet in staat te zijn geweest op de klacht te reageren en uitsluitend schriftelijk te willen communiceren. Voorts verzocht hij om - onder meer - een specificatie van de klachten.
2.3 Bij brief van 8 april 2009 heeft klager verweerder verzocht inhoudelijk op de klachten te reageren. Een reactie bleef uit, waarna op 16 april 2009 is gerappelleerd.
2.4 Bij brief van 22 april 2009 reageerde verweerder op de klachten, zij het niet inhoudelijk maar met een lijst van beschuldigingen aan het adres van klager. Daarbij gaf verweerder aan dat wanneer klager een reactie op de hem door zijn neef gezonden e-mailberichten wenste, deze binnen vier weken per post aan hem zouden moeten worden gezonden, bij gebreke waarvan hij daarop niet meer in zou gaan.
2.5 Bij brief van 28 april 2009 werden de e-mailberichten van klager per post aan verweerder verzonden. Daarbij werd verweerder medegedeeld dat wanneer een inhoudelijke reactie (weer) uitbleef, er een ambtshalve klacht tegen hem zou worden ingediend.
2.6 Op 20 mei 2009 ontving klager een brief van verweerder, waarin hij herhaalde dat hij uitsluitend per post wenste te communiceren en dat hij de documenten waarom hij eerder vroeg nog altijd niet had ontvangen, reden waarom hij daar niet meer op in zou gaan. Ook overigens ging verweerder niet op de tegen hem ingediende klachten in.
2.7 Klager heeft verweerder vervolgens bij brief van 5 juni 2009 uitgenodigd voor een gesprek. Verweerder heeft op 10 juni 2009 laten weten daaraan geen gehoor te zullen geven.
3. DE KLACHT
De klacht
3.1 Klager verwijt verweerder dat hij in strijd handelt met gedragsregel 37 alsmede met hetgeen een goed advocaat betaamt door in het kader van een tuchtrechtelijk onderzoek naar een klacht eisen te stellen aan de wijze waarop klager met hem kan communiceren en ondanks diverse verzoeken te weigeren in te gaan op de inhoud van de klacht. Daarbij verwijt verweerder klager bovendien een bepaalde houding waardoor een op verzoek van klager ingepland gesprek naar mening van verweerder niet zinvol zou zijn.
3.2 Bij brief van 6 mei 2010 heeft klager de klacht nog aangevuld met het onderdeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de Boekhoudverordening door zijn derdengeldenrekening voor andere doeleinden te gebruiken dan waarvoor deze bedoeld is.
4. HET VERWEER
4.1 Verweerder heeft geen verweer gevoerd.
5. BEOORDELING VAN DE KLACHT
5.1 De Raad overweegt als volgt.
5.2 De aanvulling van de klacht d.d. 6 mei 2010 laat de Raad buiten beschouwing, omdat verweerder daarop nog niet heeft kunnen reageren.
5.3 De klacht, zoals die op 29 juni 2009 is ingediend, acht de Raad gegrond. Gedragsregel 37 verplicht de advocaat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken. Uit de door klager aangevoerde feiten en omstandigheden, die door verweerder niet zijn bestreden, blijkt onmiskenbaar dat verweerder aan die verplichting niet heeft voldaan. Evenmin heeft verweerder zich gedragen zoals een goed advocaat betaamt.
6. MAATREGEL
6.1 Alle omstandigheden overziend acht de Raad de maatregel van schorsing passend en geboden. Een gedeelte daarvan zal voorwaardelijk worden opgelegd.
7. B ESLISSING
De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder als maatregel op schorsing in de praktijkuitoefening op voor de duur van 2 maanden, met bepaling dat van deze schorsing een periode van 1 maand niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de Raad van Discipline anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging, en met bepaling dat de schorsing aanvangt op 5 augustus 2010 en slechts (door)loopt indien en voorzover verweerder niet uit andere hoofde is geschorst.
Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. J.C van den Dries, mr. W.J. Hengeveld, mr. H.E. Meerman en mr. G.J. Schipper, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2010.
griffier voorzitter