Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-06-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0670
Zaaknummer
10-001A
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. Termijn indienen van de klacht. Onredelijk lang gewacht. Beginsel van rechtszekerheid.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 7 juni 2010
in de zaak 10-001 A
_________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 22 februari 2010 bij de Raad binnengekomen verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:
De heer dr.
k l a g e r
tegen:
De heer mr.
v e r w e e r d e r
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 6 januari 2010, door de raad ontvangen op 7 januari 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 8 februari 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 10 februari 2010 aan klager verzonden.
1.3 Bij brief van 19 februari 2010, door de raad ontvangen op 22 februari 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 24 maart 2010 in aanwezigheid van verweerder. Klager is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennis genomen van:
de beslissing van de voorzitter waartegen verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
het verzet van klager bij brief van 19 februari 2010.
2 Klacht, verzet
2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerder in strijd met art. 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij het mede aan hem gerichte mailbericht van klager van 4 april 2006 heeft doorgezonden aan mr. B, terwijl het aan verweerder duidelijk had moeten zijn dat klager hem in dit mailbericht verzocht om hem rechtsbijstand te verlenen en dat klager met mr. B een conflict had, zodat deze geen kennis zou mogen nemen van de inhoud.
2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in, dat de voorzitter de klacht van klager ten onrechte kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard.
3 Feiten
Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Klager is in het verleden bijgestaan door mr. B, advocaat te Amsterdam. Na verschil van inzicht over de aanpak van de zaak heeft mr. B zich teruggetrokken. Klager heeft zich bij de tuchtrechter over mr. B beklaagd en de klacht is in twee instanties ongegrond verklaard (raad van discipline Amsterdam 23 mei 2005, nr. 04-209 A en Hof van Discipline 7 november 2005, nr. 4348).
3.2 Op 25 april 2006 heeft mr. B klager in kort geding gedagvaard en een verbod gevraagd op het verzenden van emails en brieven aan derden omtrent het geschil dat klager met hem had. Bij vonnis van 1 juni 2006 is de vordering toegewezen, één en ander op straffe van een dwangsom van € 500,= per keer dat klager in strijd met de veroordeling handelt.
3.3 In de kort geding dagvaarding werd melding gemaakt van een mailbericht van klager aan verweerder en een kantoorgenoot van verweerder van 4 april 2006, met als onderwerp “mr. B, een ordeprobleem?”.
3.4 Verweerder heeft het mailbericht destijds aan mr. B doorgezonden. Een mailbericht van gelijke inhoud heeft klager naar diverse advocatenkantoren gestuurd.
3.5 Op 5 november 2007 heeft klager opnieuw bij de deken een klacht ingediend tegen mr. B. Deze is door de voorzitter van de Raad van Discipline Amsterdam bij beslissing van 29 april 2008 (08-110 A) deels kennelijk niet ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Tegen de beslissing is geen verzet ingesteld.
3.6 Klager heeft zich bij brief, met bijlagen, van 15 oktober 2009 bij de deken beklaagd over verweerder.
4 Beoordeling van het verzet
4.1 Terecht heeft de voorzitter beslist dat de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang is en dat dit tot de conclusie leidt dat klager kennelijk niet ontvankelijk is in zijn klacht. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat een advocaat er van moet kunnen uitgaan dat zijn optreden na verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. Klager is er in ieder geval sinds de kort geding dagvaarding van 25 april 2006 van op de hoogte dat verweerder het bewuste mailbericht van 4 april 2006 heeft doorgezonden aan mr. B. Op 15 oktober 2009 heeft klager zijn klacht ingediend. Klager heeft derhalve meer dan drie jaar gewacht met het indienen van de klacht, waardoor hij ook naar het oordeel van de raad, alle omstandigheden in aanmerking genomen, te lang heeft gewacht. Er is geen plaats voor nader onderzoek van de klacht.
4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.
BESLISSING:
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. A. de Groot, M. Pannevis, M.L.F.J. Schyns, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. S. Baks als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juni 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 7 juni 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.
* * * * *