Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-07-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1020

Zaaknummer

10-09

Inhoudsindicatie

Het verzet tegen de voorzittersbeslissing waarbij het herzieningsverzoek als kennelijk niet-ontvankelijk was afgewezen is ongegrond verklaard, met overname van het criterium dat, wil een herzieningsverzoek ontvankelijk zijn, er sprake moet zijn van een ernstig vermoeden dat met verdiscontering van het door verzoeker aangedragen argument de beslissing anders zou zijn uitgevallen. Van zo'n vermoeden was hier geen sprake, de inhoud van de brief waarop verzoeker een beroep deed was geen novum.

Uitspraak

10-09 herzieningsverzoek

BESLISSING  VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

 

verzoeker

wonend te [woonplaats]

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

1. Bij brief d.d. 23 februari 2010, door de raad van discipline ontvangen op 25 februari 2010, is verzoeker in verzet gekomen tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 17 februari 2010, waarbij zijn verzoek om herziening van de beslissing van de raad op zijn klacht tegen verweerder van 21 december 2009, nummer 09-29, als kennelijk niet -ontvankelijk is afgewezen.

2. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 28 juni 2010, waar alleen verzoeker is verschenen. Verweerders advocaat heeft bij fax d.d. 21 juni 2010 aan de raad laten weten dat verweerder niet ter zitting zou verschijnen omdat hij van mening is dat hij niets heeft toe te voegen aan hetgeen hij reeds twee keer aan de raad heeft verklaard.

3. De raad heeft bij de behandeling van het verzet zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. A.E. Zweers, voorzitter, en mrs. E.D. Breuning ten Cate, J.R.O. Dantuma, P.R.M. Noppen en E.J. Verster, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.

4. Voor de inhoud van het verzoek om herziening wordt verwezen naar alinea 2 van de bestreden beslissing, waarvan een kopie aan deze beslissing is gehecht.

5. Met de voorzitter en op de gronden die deze in zijn beslissing van 17 februari 2010 heeft vermeld is de raad van oordeel dat het verzoek om herziening van de beslissing van de raad op verzoekers klacht tegen verweerster kennelijk niet-ontvankelijk is. Hetgeen door verzoeker tegen de beslissing van de voorzitter is aangevoerd heeft de raad niet tot een ander oordeel gebracht. De door de voorzitter vermelde gronden kunnen diens beslissing volledig dragen.

De raad voegt daar nog aan toe dat verzoeker van de aanvang van zijn klachtprocedure tegen verweerder er mee bekend moet zijn geweest dat verweerder vanaf [….] 2004 op de hoogte was van het collegebesluit van [….] 2003 en het gespreksverslag van [….] 2003. In de eerste zin van de bewuste brief van verweerder aan de gemeente van [….] 2004 staat immers dat het verzoekers eigen advocaat is geweest die dat collegebesluit en gespreksverslag toen ter kennis van verweerder heeft gebracht. De bekendheid van verweerder met deze stukken in [….] 2004 – en de wetenschap van klager van die bekendheid - is daarmee praktisch gesproken een gegeven en zou dan ook alleen al daarom niet – ook niet voor verzoeker - als novum hebben kunnen gelden nadat de voorzitter van de raad bij beslissing van [….] 2006 op de klacht van verzoeker tegen verweerder had beslist. Verzoeker had daar eerder in het kader van onderzoek en behandeling van zijn oorspronkelijke klacht de aandacht op kunnen vestigen.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

Het verzet is ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2010.

griffier      voorzitter