Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-02-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0303
Zaaknummer
5550
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft verzuimd een verzoek tot vaststelling alimentatie in te brengen. De toezegging e.e.a. in hoger beroep te herstellen niet nagekomen omdat is nagelaten (tijdig) appel in te stellen. Gegrond. Schorsing 3 maanden waarvan 2 voorwaardelijk
Uitspraak
1 februari 2010
No. 5550
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
verweerder,
tegen:
klaagster.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 8 juli 2009, onder nummer 08.112, aan partijen toegezonden op 8 juli 2009, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en als maatregel een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden is opgelegd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen is op 6 augustus 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- een brief van klaagster van 4 november 2009;
- een brief van de griffier van de Raad van Discipline te Arnhem van 16 november 2009, houdende toezending van het dossier in de zaak met nummer 09-21, inzake het parallelle dekenbezwaar tegen verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 november 2009, waar zijn verschenen verweerder, bijgestaan door gemachtigde. Tevens is, op uitnodiging van het hof, verschenen de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem (hierna: de deken). Klaagster was, met bericht, afwezig.
3. De klacht
De klacht houdt het volgende in:
Verweerder heeft klaagster als advocaat onvoldoende bijgestaan bij de behandeling van haar echtscheidings- en alimentatieprocedure, waarvan of waardoor zij aanzienlijk nadeel heeft ondervonden, onder andere doordat zij later dan mogelijk was geweest alimentatie is gaan ontvangen.
4. De feiten
Het volgende is komen vast te staan.
Klaagster heeft zich in 2004 tot verweerder gewend in verband met haar echtscheiding. Verweerder heeft de behandeling van haar zaak op zich genomen. In de echtscheidingsprocedure heeft hij verzuimd tijdig verweer te voeren, waardoor er geen zelfstandig verzoek is ingediend tot vaststelling van (een hogere) kinderalimentatie. In hoger beroep zou verweerder dat verzuim herstellen, maar hij heeft nagelaten het hoger beroep (tijdig) in te stellen. Vervolgens zou verweerder alsnog bij de rechtbank een alimentatieverzoek indienen, maar ook dat heeft hij nagelaten. Uiteindelijk heeft klaagster zich gewend tot een andere advocaat.
5. De beoordeling
5.1 Het hoger beroep van verweerder richt zich niet tegen de gegrondverklaring van de klacht, maar uitsluitend tegen de opgelegde maatregel.
In verband daarmee voert verweerder het volgende aan.
5.2 Verweerder erkent hetgeen klaagster hem verwijt; het spijt hem zeer dat de zaak zo is gelopen; iets dergelijks zal ook niet meer gebeuren. Als gevolg van de klacht heeft verweerder afscheid moeten nemen van zijn kantoor in Tiel. Hij oefent nu de advocatenpraktijk uit aan zijn huisadres. Hij krijgt begeleiding van het kantoor van gemachtigde van verweerder, waar zijn post aankomt die door een secretaresse van het kantoor wordt geopend. Verweerder ontvangt daar ook zijn cliënten. Hij komt drie of vier dagen per week op het kantoor. Verweerder bemoeit zich niet meer met de kantoor- of rolorganisatie. Hij stelt dat hij in geval van een onvoorwaardelijke schorsing alle zaken zal moeten overdragen, waardoor hij veel cliënten zal verliezen.
5.3 Naar aanleiding van dit verweer oordeelt het hof als volgt.
5.4 Het hof is, met de raad, van oordeel dat, gelet op de ernst van de klacht, gelet op het feit dat reeds meermalen een tuchtrechtelijke maatregel (van voorwaardelijke schorsing) aan verweerder is opgelegd en tevens ermee rekening houdende dat in de hiervoor onder 2.2 genoemde zaak met nummer 09.21 een tweetal vergelijkbare klachten gegrond zijn verklaard, aan een (deels) onvoorwaardelijke schorsing niet valt te ontkomen.
5.5 Het hof is echter bereid rekening te houden met het feit dat verweerder nu onder begeleiding werkt en dat, naar de deken ter zitting mededeelde, sinds de begeleiding van verweerder door het kantoor van gemachtigde van verweerder geen nieuwe klachten tegen verweerder zijn binnengekomen.
5.6 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de door de raad opgelegde maatregel van onvoorwaardelijke schorsing gedurende drie maanden matigen als hierna te melden.
6. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 8 juli 2009, uitsluitend voor zover het betreft de opgelegde maatregel;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijke deel van de schorsing ingaat op 1 maart 2010 en dat deze schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven of op de voet van artikel 16 van de Advocatenwet van rechtswege is geschorst;
- bekrachtigt de beslissing voor het overige.
Aldus gewezen door mr. H.P.H. van Griensven, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, M. de Leeuw, G.J. Niezink en J.S.W. Holtrop, leden in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openba