Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-01-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0259
Zaaknummer
5509
Inhoudsindicatie
Klager overleden. Nabestaanden zijn niet-ontvankelijk in hun hoger beroep. Art. 56 Advocatenwet. Niet-ontvankelijk.
Uitspraak
15 januari 2010
No. 5509
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
appellant,
tegen:
geïntimeerde/verweerster.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 27 april 2009, nummer R.3167/08.199, gegeven tussen X. als klaagster en geïntimeerde als verweerster, aan partijen toegezonden op 11 mei 2009, waarbij het verzet namens klaagster ingesteld door appellant tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 18 december 2008 gegrond is verklaard. De klacht is door de raad ongegrond verklaard.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij appellant van deze beslissing in hoger beroep is gekomen is op 5 juni 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van geïntimeerde/verweerster;
- brief van appellant aan het hof van 15 juli 2009.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 november 2009, waar appellant is verschenen.
3. De klacht van klaagster tegen verweerster
Klaagster heeft een klacht tegen verweerster ingediend, welke klacht als volgt luidt:
Klaagster verwijt verweerster dat zij:
a. zich geen rekenschap heeft gegeven van de psychische gesteldheid van klaagster, in die zin dat verweerster klaagster niet de gelegenheid heeft gegeven haar besluit om van haar echtgenoot te scheiden te heroverwegen;
b. klaagster onder druk heeft gezet om de scheiding door te zetten, ook toen door klaagster meerdere malen twijfels hieromtrent zijn geuit;
c. voorstellen voor mediation bewust heeft afgehouden;
d. klaagster stukken heeft laten tekenen, terwijl klaagster niet goed wist wat zij tekende, mede vanwege het feit dat klaagster Italiaanse is en de Nederlandse taal niet goed beheerste;
e. de procedures op zeer kostbare wijze heeft gevoerd en tegen de wil van klaagster hoger beroep heeft aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank. Klaagster heeft verzocht om terugbetaling van de door haar betaalde declaraties en compensatie voor de door haar geleden schade.
4. De feiten
4.1 Klaagster was getrouwd met appellant. Klaagster heeft zich tot verweerster gewend met het verzoek haar in de echtscheidingsprocedure tegen appellant bij te staan. De Bijstand heeft geduurd van 2005 tot medio 2008. Klaagster heeft verweerster toen verzocht de echtscheidingsprocedure stop te zetten.
4.2 In de onderhavige procedure heeft de deken bij brief van 7 november 2008 als haar standpunt aan partijen kenbaar gemaakt dat zij de klacht ongegrond achtte en aan klaagster verzocht kenbaar te maken of zij wenste dat de klacht aan de Raad van Discipline zou worden voorgelegd. Bij brief van 23 november 2008 heeft appellant aan de deken laten weten dat klaagster op 5 november 2008 was overleden, na het innemen van een dodelijke hoeveelheid medicijnen op 4 november 2008, en heeft appellant de deken namens klaagster gevraagd de klacht naar de raad door te geleiden, hetgeen de deken bij brief van 10 december 2008 heeft gedaan. De onderhavige zaak is door klaagster aanhangig gemaakt. Appellant heeft separaat bij brief van 14 juli 2008 bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster.
5. De beoordeling
5.1 De voorzitter van de raad heeft de klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard omdat door het overlijden van klaagster niet vastgesteld kon worden dat klaagster wenste dat de klacht doorgeleid zou worden en omdat appellant geen eigen belang had bij de klacht. Appellant heeft namens zichzelf, het zoontje van hem en klaagster en de moeder en zuster van klaagster verzet ingesteld en aangevoerd wel belang bij voortzetting van de klacht te hebben. Appellant heeft voorts aangevoerd dat klaagster absoluut overtuigd was om een klacht in te dienen tegen verweerster.
5.2 Bij beslissing van 27 april 2009 heeft de raad geoordeeld dat de klacht ontvankelijk is, nu het niet zo is dat bij het overlijden van een klager de erfgenaam van rechtswege het recht ontnomen zou zijn om de klacht voort te zetten. In zoverre achtte de raad het verzet gegrond. De raad heeft vervolgens de klacht ongegrond geacht, omdat de raad in navolging van de voorzitter van de raad oordeelde dat niet kan worden vastgesteld dat verweerster klaagsters zaak onzorgvuldig heeft behandeld dan wel tekort zou zijn geschoten in haar zorgplicht jegens klaagster, laat staan dat de zware beschuldigingen van appellant aan het adres van verweerster, die hij in zijn correspondentie met de deken en naderhand heeft geuit, op enigerlei wijze aannemelijk zijn gemaakt.
5.3 Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
5.4 Op grond van het bepaalde in artikel 56 van de Advocatenwet kon in dit geval hoger beroep worden ingesteld door de klager, de verweerder, de deken en de Algemeen Deken. Deze mogelijkheid komt appellant derhalve niet toe. Het hof moet appellant daarom niet ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
6. De beslissing
Het hof:
verklaart appellant niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 27 april 2009.
Aldus gewezen door mr. J.H.C. Zwitser-Schouten, voorzitter, mrs. P. Heidinga, P.M.A. de Groot-van Dijken, G.R.J. de Groot en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2010.