Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-12-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1294

Zaaknummer

R. 3454/10.84

Inhoudsindicatie

Klacht dat de advocaat grievende uitlatingen tegen of over klager heeft gedaan. De advocaat had de advocaat van de wederpartij verzocht te bevorderen dat klager niet aan de zijde van de wederpartij bij een schouwing aanwezig zou zijn. Klacht kennelijk ongegond. Verzet ongegrond.

Uitspraak

1.VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 jBij brieven van 18 november en 2 december 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven

onderzoek is verricht door de waarnemend Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht. Deze heeft het dossier op 20 mei 2010 aan de

Raad toegezonden, alwaar het is binnengekomen op 21 mei 2010.

1.2  Bij beslissing van 7 juni 2010 heeft de voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is verzonden op 7 juni 2010.

1.3  Bij brief van 8 juni 2010, bij de Raad ontvangen op 9 juni 2010, heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4  Bij brief van 13 oktober 2010 heeft klager stukken in het geding gebracht.

1.5  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.6  Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 1 november 2010, alwaar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft een pleitnota

overgelegd.

 

2.  FEITEN

2.1  Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.

 

3.  DE KLACHT EN HET VERZET  

3.1   Klager verwijt verweerder dat hij de goede naam van klager heeft geschaad met als doel de rechtsgang te beïnvloeden. Verweerder heeft zich onnodig

grievend tegen klager uitgelaten door klager te beschuldigen van zaken die niet door verweerder kunnen worden bewezen. Deze beschuldigingen hebben

betrekking op het willens en wetens schade toebrengen aan een pand, het ernstig overlast bezorgen aan de cliënt van verweerder vanwege lastige telefoontjes

van klager en de mededeling dat klager gevaarlijk, ongecultiveerd en gewetenloos zou zijn. 

3.2   In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klager stelt zich op het standpunt dat de klacht nooit inhoudelijk is

behandeld en tot de bodem uitgezocht. Klager stelt voorts dat verweerder moet hebben geweten dat de informatie die hij van zijn cliënt had verkregen niet juist was

en dat verweerder de verkregen informatie had moeten verifiëren.

 

4.   BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1  De Raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit heeft weergegeven onder nummer 4.1 van zijn beslissing.

4.2  De Raad verenigt zich ook overigens met de beoordeling van de klacht door de voorzitter.

Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd noopt niet tot een andere beoordeling. De Deken heeft de klacht onderzocht, waarbij klager en verweerder elk herhaaldelijk in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt schriftelijk toe te lichten of te onderbouwen. De voorzitter heeft geoordeeld op basis van deze stukken. Klager kan daarom niet gevolgd worden in zijn betoog dat de klacht niet inhoudelijk is behandeld.

Verder is ook in de behandeling van het verzet niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3  Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

5.  BESLISSING

5.1        De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart het verzet ongegrond.

 

 

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. J.P. Heinrich, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. P.J.E.M. Nuiten, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 20 december 2010.

 

 

 

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter