Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-09-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1044
Zaaknummer
B 30-2010
Inhoudsindicatie
Verzet. G ronden van verzet niet althans onvoldoende onderbouwd. Ongegrond
Uitspraak
B30-2010 Verzet
Raad van Discipline
in het ressort ’s-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
de klacht van:
de heer X,
klager,
tegen
mr. Y,
verweerder,
−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−
1. Verloop van de verzetprocedure.
Bij brief d.d. 19 maart 2010 heeft klager verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van 5 maart 2010, welke beslissing aan klager, verweerder en de deken werd toegezonden op 8 maart 2010.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter openbare zitting van de raad van 12 juli 2010, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 25 mei 2010. Daarbij werd h un medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 28 juni 2010. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.
Bij de mondelinge behandeling zijn klager en verweerder verschenen.
2. De feiten
Het volgende is komen vast te staan:
2.1. Klager is in 2000 ontslagen. Hierna heeft klager enige tijd een WW uitkering ontvangen. Sinds 5 juli 2001 ontving klager een bijstandsuitkering.
2.2. Bij beslissing d.d. 25 november 2008 heeft de gemeente de bijstandsuitkering van klager over de periode van 20 september 2006 tot en met 19 november 2008 ingetrokken, omdat klager bedrijfsmatige activiteiten had verricht. De gemeente vorderde een bedrag van € 25.996,- aan ten onrechte verstrekte uitkering van klager terug. Verweerder heeft op 5 december 2008 namens klager bezwaar ingediend tegen voormelde beslissing en dit bezwaar bij brief dd. 9 januari met nadere gronden aangevuld.
2.3. Bij beslissing d.d. 1 december 2008 heeft de gemeente de bijstandsuitkering van klager met ingang van 20 november 2008 ingetrokken. Tegen deze beslissing werd geen bezwaar ingediend.
2.4. De gemeente heeft bij besluit d.d. 5 februari 2009 de bezwaren van klager in zoverre gegrond verklaard dat de intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 20 september 2006 tot en met 19 november 2008 en de terugvordering kwam te vervallen. De datum van intrekking van de uitkering werd gesteld op 20 november 2008. verweerder heeft op 20 februari 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank te Breda tegen de beslissing van de gemeente d.d. 5 februari 2009.
2.5. Verweerder heeft bij verzoekschrift d.d. 11 maart 2009 aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, omdat klager al enkele maanden geen inkomsten meer had en hij daardoor ernstig in financiële problemen was geraakt.
2.6. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen bij beslissing dd. 25 maart 2009 niet-ontvankelijk verklaard, omdat klager geen bezwaar had gemaakt tegen de beslissing van de gemeente d.d. 1 december 2008.
2.7. Op 27 april 2009 heeft klager een nieuwe bijstanduitkering aangevraagd. Bij beslissing d.d. 11 mei 2009 heeft de gemeente deze aanvraag afgewezen omdat klager onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden sinds de intrekking van het recht op een uitkering en omdat klager onvoldoende gegeven s met betrekking tot de inkomsten uit zijn bedrijf had ingeleverd. Verweerder heeft bij brief d.d. 18 mei 2009 namens klager bezwaar gemaakt tegen de beslissing d.d. 11 mei 2009 van de gemeente. Bij brief d.d. 17 juni 2009 heeft verweerder de gronden van bezwaar aangevuld. Bij beslissing d.d. 9 juli 2009 is het bezwaar gegrond verklaard en is aan klager met ingang van 27 april 2009 een bijstandsuitkering toegekend.
3. De klacht
3.1. De klacht bestaat uit de navolgende onderdelen:
1. Verweerder weigerde een onderzoek in te stellen naar het onterechte ontslag van klager;
2. Verweerder heeft nagelaten bezwaar te maken tegen de beslissing d.d. 1 december 2008. Hierdoor had klager maandenlang geen inkomsten en is een verzoek tot voorlopige voorzieningen niet-ontvankelijk verklaard;
3. Verweerder heeft klager te kennen gegeven dat het geen zin had om een nieuwe uitkering aan te vragen. Verweerder adviseerde klager onvoldoende wat hij moest doen.
4. Verweerder heeft tegen klager gezegd dat er niets te ondernemen was tegen beslaglegging door de fiscus. Verweerder miste hierin ook daadkracht.
4. Beslissing van de voorzitter
4.1. De voorzitter heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen omdat naar zijn oordeel klager niet kan waarmaken dat verweerder jegens hem niet de zorg in acht heeft genomen die van een behoorlijk handelend advocaat verwacht mag worden.
5. Het verzet
5.1. Het verzet houdt het volgende in:
De beslissing van de voorzitter is onjuist.
6. Beoordeling van het verzet
6.1. Klager heeft naar het oordeel van de raad de gronden van zijn verzet niet althans onvoldoende onderbouwd. Het onderzoek in verzet heeft voorts niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de raad zich verenigt.
6.2. De raad verklaart het verzet dan ook ongegrond.
7. Beslissing
De raad verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter , en mrs. L.R.G.M. Spronken, E.J.P.J.M. Kneepkens, A.L.W.G. Houtakkers, J.J.M. Goumans, leden,alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d. 20 september 2010.
mr. Th.H.G. van de Langenberg, mr. R.P.G. Houterman,
griffier. voorzitter.
Verzonden op: 21 september 2010.
Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.