Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-02-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0385

Zaaknummer

5485

Inhoudsindicatie

Verwijt over onjuiste en onnodig grievende uitspraak in processtukken.

Uitspraak

12 februari 2010

No. 5485

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder,

tegen:

klaagster.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 6 april 2009, onder nummer R.3137/08.169, aan partijen toegezonden op 7 april 2009, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel berisping is opgelegd.

 

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 mei 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

-  de antwoordmemorie van gemachtigde van klaagster;

- een schrijven van verweerder aan het hof van 24 november 2009.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 december 2009, waar namens klaagster mr. X., notaris te Amsterdam, vergezeld van de gemachtigde van klaagster, mr. Y., en verweerder zijn verschenen.

3. De klacht

 De klacht bevat de volgende verwijten:

a. verweerder heeft in de klacht naar de Kamer van Toezicht beweringen gedaan en stellingen betrokken waaronder de stelling dat door mr. Van Z., werkzaam op het notariskantoor van klaagster, op 25 mei 2007 een akte kwijting kooppenningen is verleden zonder daartoe bevoegd te zijn, althans zonder de vereiste toestemming. Verweerder wist of moest weten dat deze bewering en stelling onjuist was.

b. ten onrechte en bezijden de waarheid heeft verweerder in het verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van beslagverlof gesteld dat klaagster veilingvoorwaarden had opgesteld na afloop van een op 16 april 2007 gehouden executoriale veiling, terwijl verweerder wist of moest weten dat zulks niet het geval was.

4. De feiten

 In overweging 2. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5. De beoordeling

5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2 De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage van 6 april 2009.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Zwitser-Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, T.A.W. Sterk, A.D.R.M. Boumans en G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2010.