Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-12-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1293
Zaaknummer
R. 3459/10.89
Inhoudsindicatie
Klager is cliënt van een kantoorgenoot van verweerster. Bij afwezigheid van de kantoorgenoot verlangt klager afgifte van zijn dossiers door verweerster. Klacht dat verweerster afgifte heeft geweigerd en dat verweerster een valse aangifte heeft gedaan terzake van een ontmoeting met klager aan de deur van het kantoor. Niet is komen vast te staan dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld noch dat zij een valse aangifte heeft gedaan. Klachten kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 30 november 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Deze heeft het dossier op 4 juni 2010 aan de Raad toegezonden, alwaar het is binnengekomen op 8 juni 2010.
1.2 Bij beslissing van 2 juli 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing
is verzonden op 5 juli 2010.
1.3 Bij brief van 12 juli 2010, door de griffie van de Raad per fax ontvangen op 19 juli 2010 en per post op 20 juli 2010, heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.
1.4 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.
1.5 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 1 november 2010, alwaar klager en verweerster zijn verschenen. Verweerster werd bijgestaan door haar patroon mr. L.
2. FEITEN
2.1 Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.
3. DE KLACHT EN HET VERZET
3.1 Klager verwijt verweerster, dat zij:
a. geweigerd heeft klagers herhaalde mondelinge en schriftelijke verzoeken om afgifte van een tweetal door haar kantoorgenoot mr. F. voor hem behandelde dossiers aan mr. F. over te brengen;
b. klager op 14 januari 2009 aan de deur van haar kantoor ten onrechte heeft meegedeeld dat hij de gevraagde dossiers niet zou krijgen en verbaal tegen hem is uitgevallen;
c. een valse aangifte tegen klager heeft gedaan wegens huisvredebreuk;
d. klager door de handelwijze van verweerster materiële en immateriële schade heeft berokkend.
3.2 In het verzet heeft klager zijn bezwaar tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. Volgens klager heeft verweerster een valse aangifte gedaan. Klager stelt over het vonnis van de politierechter dat hij voor die zaak niet is opgeroepen.
4. BEOORDELING VAN HET VERZET
Klachtonderdeel a en b
4.1 Verweerster heeft bevestigd dat klager haar gevraagd had om afgifte van een tweetal dossiers van haar kantoorgenoot mr. F. Verweerster heeft
aangevoerd dat zij de betreffende verzoeken van klager aan mr. F. heeft doorgegeven, alsmede dat het haar niet vrij stond om dossiers van een kantoorgenoot aan klager af te geven. Verweerster heeft daaraan toegevoegd dat er geen dossiers klaar lagen voor afgifte.
4.2 Verweerster heeft bestreden dat zij verbaal tegen klager is uitgevallen.
4.3 De plaatsvervangend voorzitter heeft met recht overwogen dat partijen tegengestelde standpunten innemen en dat niet kan worden vastgesteld dat het standpunt van klager juist is. Ook indien wordt uitgegaan van de opmerking van klager dat verweerster aan de deur tegen hem heeft gezegd: “Ik wil niet dat je zo met mij praat”, brengt dat niet mee dat verweerster klager onbehoorlijk heeft bejegend. De Raad onderschrijft het oordeel van de plaatsvervangend voorzitter dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster niet is gebleken.
Klachtonderdeel c
4.4 Ook indien in aanmerking wordt genomen dat klager, zoals hij ter zitting heeft meegedeeld, tegen het vonnis van de politierechter van 2 oktober 2009 in beroep is gegaan, is niet komen vast te staan dat verweerster een valse aangifte tegen klager heeft gedaan. Indien klager in hoger beroep alsnog mocht worden vrijgesproken, brengt dit niet zonder meer mee dat een valse aangifte is gedaan.
Voor gegrondverklaring van dit onderdeel bestaat geen aanleiding.
Klachtonderdeel d
4.5 Met de plaatsvervangend voorzitter is de Raad van oordeel dat de tuchtrechter niet bevoegd is te oordelen over een vordering tot schadevergoeding en dat een dergelijke vordering behoort tot de competentie van de civiele rechter. Een geval als bedoeld in artikel 48b lid 1 Advocatenwet doet zich hier niet voor. Dit volgt uit constante jurisprudentie van het Hof van Discipline.
4.6 Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.
5. BESLISSING
5.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. J.P. Heinrich, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. P.J.E.M. Nuiten, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 december 2010.
griffier voorzitter