Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-02-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0384

Zaaknummer

5541

Inhoudsindicatie

Verwijt een betalingafspraak eenzijdig te hebben gwijzigd. Gegrond.

Uitspraak

12 februari 2010

No. 5541

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van

klager,

tegen:

verweerster.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 24 juni 2009, onder nummer 08-107, aan partijen toegezonden op 24 juni 2009, waarbij van een klacht van klager tegen verweerster klachtonderdeel a. gegrond is verklaard, alle overige onderdelen ongegrond zijn verklaard en aan verweerster de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.

 

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 juli 2009 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 juli 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

-  de antwoordmemorie van klager;

- de antwoordmemorie van verweerster;

- schrijven van klager aan het hof van 27 november 2009.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 december 2009, waar klager en verweerster zijn verschenen.

3. De klacht

 De klacht houdt het volgende in:

 klager verwijt verweerster te hebben gehandeld dan wel nagelaten, in strijd met de zorg die zij als advocaat behoorde te betrachten ten opzichte van klager, wiens belangen zij als zodanig behartigde, althans behoorde te behartigen doordat:

a. verweerster eenzijdig de betalingsafspraak van 24 mei 2007 heeft gewijzigd, door betaling van de declaratie van 29 oktober 2007 te eisen, terwijl overeenkomstig de betalingsafspraak de declaratie pas betaald zou hoeven te worden na realisering van de overwaarde van de woning van klager;

b. verweerster de opdracht aan klager heeft teruggegeven vanwege de omstandigheid dat klager de declaratie van 29 oktober 2007 niet betaalde;

c. verweerster het dossier pas wilde afgeven na betaling van de openstaande declaraties;

d. verweerster de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd, in het bijzonder door hem te adviseren om zijn hypothecaire lening niet verder af te lossen en geen rentebetalingen meer te doen;

e. verweerster klager onjuiste rechtsbijstand heeft gegeven, door ten overstaan van het Gerechtshof ten onrechte de indruk te wekken dat het aan klager lag dat niet tot verkoop van de voormalig echtelijke woning kon worden overgegaan, terwijl in feite de wederpartij de verkoop saboteerde en traineerde. Verweerster heeft klager onvoldoende geïnstrueerd welke stukken zij verlangde ten bewijze van de stelling dat de wederpartij onwillig was tot verkoop van de voormalige echtelijke woning over te gaan;

f. verweerster een inschattingsfout heeft gemaakt door in te stemmen met uitstel van het hoger beroep in verband met de lopende verkoopprocedure van de woning;

g. verweerster aan klager een te korte termijn heeft gegund voor het inschakelen van een andere advocaat, door hem na 8 november 2007 nog slechts een periode van 2 weken te gunnen waarin zij de lopende zaken voor klager zou blijven behartigen.

4. De feiten

 De raad heeft vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5. De beoordeling

5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2 De grieven van partijen tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 24 juni 2009.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, T.A.W. Sterk, A.D.R.M. Boumans en G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2010.