Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-03-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0591
Zaaknummer
10-20
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Opmerkingen van verweerder waarover klager klaagt zijn deels niet vast komen te staan en deels gebaseerd op informatie van client van verweerder. Verweerder heeft op de juistheid van die informatie mogen afgaan.
Uitspraak
10-20
BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
klager
wonende te [woonplaats]
tegen: verweerder
advocaat te [plaats]
1.
Bij brief van [….] 2009 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem. Mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers, adjunct-secretaris van de raad van toezicht van genoemde orde, heeft de klacht namens de deken onderzocht. Nadat gebleken was dat geen schikking kon worden getroffen, heeft Hoppenbrouwers bij brief van [….] 2010, ontvangen op [….] 2010, de klacht alsmede het klachtdossier ter kennis van de raad van discipline gebracht.
2.
De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht bij voorzittersbeslissing behoort te worden beslist.
3.
Klager verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt doordat hij:
a. zich onnodig grievend jegens hem heeft uitgelaten
b. dus doende heeft bewerkstelligd dat de relatie tussen hem en zijn dochter is verslechterd.
4.
De voorzitter gaat uit van de volgende gegevens:
Klager is gehuwd geweest.
Verweerder heeft zijn ex-echtgenote terzijde gestaan in de echtscheidingsprocedure.
Op [….] 2009 heeft bij de rechtbank te Arnhem een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij het gebruik van de voormalige echtelijke woning en de door klager aan zijn ex-echtgenote te betalen partneralimentatie aan de orde waren.
5.
Ter toelichting op zijn klacht heeft klager het volgende aangevoerd:
Tijdens de hiervoor genoemde mondelinge behandeling heeft verweerder onder meer tegen hem gezegd dat zijn dochter helemaal niet bij hem wilde logeren. Daarbij heeft verweerder hem getutoyeerd.
Zijn 17-jarige dochter heeft hem naderhand bevestigd dat zij wel degelijk bij hem wil blijven komen.
Verweerder heeft zich tijdens de hiervoor genoemde mondelinge behandeling opzettelijk schuldig gemaakt aan aperte leugens. Daarbij is hij objectief te ver gegaan en heeft hij een ethische grens overschreden. Verweerder heeft zich onnodig grievend jegens hem gedragen en hij heeft zich schuldig gemaakt aan het haat zaaien tussen hem en zijn dochter. Zulks is extra kwalijk omdat hij lijdt aan een psychiatrische ziekte. Kort na de mondelinge behandeling heeft hij zich ziek moeten melden wegens verergering van zijn psychische klachten.
Het incident tijdens de mondelinge behandeling op [….] 2009 staat niet op zichzelf.
Verweerder heeft niet alleen hem en zijn dochter uiteen willen drijven, maar ook hem zoveel mogelijk leed en schade willen berokkenen. Zulks is niet bevorderlijk voor een zakelijke afwikkeling van de echtscheiding.
6.
Verweerder heeft het volgende tot zijn verweer aangevoerd:
Namens zijn cliënte heeft hij ter zitting op [….] 2009 betoogd dat de door klager opgevoerde woonlasten onredelijk hoog waren.
Zijn cliënte heeft hem meegedeeld dat klager alleenstaand is en dat er op dat moment geen omgang plaatsvond tussen klager en zijn dochter, althans geen omgang waarbij de dochter bij klager logeerde. Om die reden zou klager toekunnen met een kleinere woning en een navenant lagere woonlast, hetgeen zou leiden tot een hogere partneralimentatie.
Hij heeft klager ter zitting niet getutoyeerd en hij heeft niet tegen klager gezegd dat zijn dochter helemaal niet bij hem wilde logeren.
Hij heeft de dochter van klager en zijn cliënte nooit gesproken. Daarom kan er van haat zaaien door hem geen sprake zijn.
Hij heeft de belangen van zijn cliënte zo goed mogelijk behartigd, hetgeen zijn plicht was.
Hij heeft zich jegens klager niet onnodig grievend uitgelaten. Het is daarom niet juist dat hij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt.
5.
De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt:
De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder als advocaat van klagers tegenpartij. Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze, die hem - in overleg met zijn cliënte - passend voor komt. De wederpartij zal zich slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak niet gebleken.
Klager stelt dat verweerder hem ter zitting heeft getutoyeerd en dat verweerder tegen hem heeft gezegd dat zijn dochter helemaal niet bij hem wilde logeren. Anders dan klager stelt, heeft verweerder zowel het een als het ander uitdrukkelijk betwist. Daarom is niet vast komen te staan dat verweerder klager ter zitting heeft getutoyeerd en tegen hem heeft gezegd dat zijn dochter helemaal niet bij hem wilde logeren.
De voorzitter heeft er begrip voor dat klager zich gekwetst voelt door verweerder omdat het gaat om een delicate aangelegenheid. Desalniettemin heeft verweerder de belangen van zijn cliënte mogen behartigen op de wijze waarop hij dat gedaan heeft.
Hij heeft in dezen af mogen gaan op hetgeen zijn cliënte heeft meegedeeld ook al was het wellicht niet juist dat zijn dochter niet bij hem wilde logeren. Het hiervoor gaande leidt ertoe dat het verwijt dat verweerder zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten kennelijk ongegrond is.
Terecht heeft verweerder aangevoerd dat er van haat zaaien bij de dochter van klager geen sprake kan zijn omdat hij de dochter niet heeft gesproken. Daarom is het verwijt dat verweerder de relatie tussen klager en zijn dochter heeft verslechterd eveneens kennelijk ongegrond.
Klager heeft verzocht te bepalen dat verweerder schadevergoeding aan hem moet betalen. Het is niet aan de tuchtrechter te oordelen over een dergelijk verzoek.
HET VOORGAANDE LEIDT TOT DE VOLGENDE BESLISSING:
De beide onderdelen van de klacht van klager tegen verweerder zijn kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 8 maart 2010 door mr. M.J. Blaisse, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden 9 maart 2010.
mr. M.J. Blaisse
voorzitter