Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-11-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1299

Zaaknummer

R. 3373/10.3

Inhoudsindicatie

Klacht over gebrekkige belangenbehartiging in echtscheidingsprocedure. Klacht door de voorzitter als kennelijk ongegrond afgewezen. Verzet ongegrond.

Uitspraak

1.  VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1  Bij brief van 12 juli 2009 heeft de heer [achternaam] namens klaagster een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven

onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Deze heeft het dossier op 5 januari 2010 aan de Raad

toegezonden, waar het is binnengekomen op 6 januari 2010.

1.2  Bij beslissing van 20 januari 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is aan partijen

verzonden op 21 januari 2010.

1.3  Bij brief van 24 januari 2010, bij de Raad ontvangen op 26 januari 2010, heeft klaagster verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4  Bij brief d.d. 16 maart 2010, bij de Raad ontvangen op 6 september 2010, heeft verweerster gereageerd op het verzetschrift.

1.5   De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage van partijen hebben gelegen.

1.6   Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 20 september 2010. Ter zitting is klaagster verschenen, vergezeld van de heer M.,

gemachtigde. Verweerster is verschenen, vergezeld van haar kantoorgenote mr. T.

 

2.    FEITEN

2.1 Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.

3.  DE KLACHT EN HET VERZET

3.1   Klaagster verwijt verweerster dat zij de belangen van klaagster in het kader van de echtscheiding van klaagster en daarmee samenhangende procedures niet goed heeft behartigd, in het bijzonder dat zij niet tijdig en juist op de ontwikkelingen heeft gereageerd. Klaagster is van mening dat verweerster:

a.  ten onrechte weigert aan klaagster de originele (ver)koopakte van een woning in Indonesië af te geven;

b.  ten onrechte een belastingteruggave aan de ex-echtgenoot van klaagster heeft vastgesteld op 22 april 2005 in plaats van op de datum van feitelijke betaling van 2 mei 2005, hetgeen gevolgen heeft voor het verkrijgen van een toevoeging in verband met de peildatum;

c.  een verwijt kan worden gemaakt dat klaagster ten onrechte niets ontvangen heeft van de overwaarde ad totaal € 48.000,00 na verkoop van de echtelijke woning;

d.  niet gereageerd heeft op ongeloofwaardige stellingen van de ex-echtgenoot van klaagster betreffende de diverse roerende zaken uit de boedel;

e.  niet heeft geprotesteerd tegen een ongeoorloofde geldopname door de ex-echtgenoot van klaagster voor zijn rekening ten gevolge waarvan bij de boedelverdeling aan klaagster een te laag bedrag is toegescheiden;

f.  geen alimentatiebijdrage voor klaagster heeft gerealiseerd;

g.  verzuimd heeft pensioenverevening voor klaagster te regelen;

h.  geen onderzoek heeft ingesteld naar de waarde van de auto van de ex-echtgenoot van klaagster;

i.   een door klaagster schriftelijk opgegeven bankrekeningnummer is kwijtgeraakt.

 

3.2    In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. Klaagster meent dat het niet zo mag zijn dat, als er

tegenstrijdige verklaringen van klaagster en verweerster zijn, deze in het voordeel van verweerster worden opgevat.

 

 

4.  BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1  De Raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht als de plaatsvervangend voorzitter dit heeft weergegeven onder nummer 4.1 van de bestreden beslissing.

4.2  Klaagster heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de Raad aanleiding geven anders te oordelen dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gedaan. Wat de betaling van de belastingteruggave aangaat heeft klaagster ter zitting de juistheid van de daarop betrekking hebbende brief van de belastingdienst erkend.

Ter zitting is voorts de samenwoning van klaagster aan de orde geweest in relatie tot haar verwijt dat verweerster geen alimentatievordering heeft ingesteld.

De stellingen van partijen spreken elkaar op dit punt tegen, waarbij de Raad in aanmerking neemt dat verweerster haar gespreksaantekeningen van het intakegesprek heeft overgelegd.

De Raad is met de plaatsvervangend voorzitter van oordeel dat op dit punt de tegengestelde verklaringen leiden tot het oordeel dat het door klaagster gestelde verwijt niet kan worden vastgesteld. Niet aannemelijk is geworden dat verweerster iets anders heeft opgeschreven dan wat is besproken.

Anders dan klaagster meent gaat het hier niet om een uitleg ten voordele of ten nadele van een partij. De Raad kan echter alleen oordelen over feiten die zijn komen vast te staan.

4.3  Met inachtneming van het voorgaande verenigt de Raad zich met de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter en maakt hij die tot de zijne.

Dit leidt ertoe dat het verzet ongegrond is. 

5.  BESLISSING

5.1        De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart het verzet ongegrond.

 

 

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij , voorzitter, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. R. de Haan, mr. J.A. van Keulen, mr. H.E. Meerman , leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 15 november 2010.

 

 

 

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter