Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-03-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0396
Zaaknummer
5540
Inhoudsindicatie
Verwijt niet te hebben gewezen op proceskostenrisico en kansloze procedure te zijn begonnen. Ongegrond.
Uitspraak
5 maart 2010
No. 5540
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
klager,
tegen:
verweerster.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 23 juni 2009, onder nummer 09-005A, aan partijen toegezonden op 23 juni 2009, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 juli 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 december 2009, waar klager en verweerster zijn verschenen.
3. De klacht
3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
a. klager heeft overgehaald een kansloze procedure te beginnen;
b. klager heeft verzuimd te wijzen op het proceskostenrisico.
3.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klager de norm, vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet, overtreden
4. De feiten
In overweging 3. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5. De beoordeling
5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.2 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 23 juni 2009.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. R.W. de Ruuk, W.M. Poelmann, J.P. Balkema en H.M.A. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2010.