Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-04-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0585

Zaaknummer

09-258H

Inhoudsindicatie

Verzetzaak waarin de klacht van klaagster ziet op nalaten van verweerster ten aanzien van in 2004 en in 2006 gegeven rechterlijke machtigingen. De raad is met de plaatsvervangend voorzitter van oordeel dat de klacht te laat is ingediend en er geen gronden zijn aangevoerd die het overschrijden van de redelijke termijn rechtvaardigen. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

 

 

BESLISSING d.d. 12 april 2010

in de zaak 09-258H

_________________

 

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad op de klacht van:

 

 

Mevrouw

k l a a g s te r

 

tegen:

 

Mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

 

 

1.         Verloop van de procedure

 

            1.1     Bij brief van 17 september 2009, bij de raad binnengekomen op 18 september 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

            1.2     Bij beslissing van 9 oktober 2009 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 12 oktober 2009 aan klaagster is verzonden.

 

            1.3     Bij brief van 21 oktober 2009, door de raad ontvangen op 23 oktober 2009, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

 

            1.4     Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 26 januari 2010 in aanwezigheid van verweerster en klaagster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

 

            1.5     De raad heeft kennis genomen van:

                    

                     -    de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter waarvan verzet, en de stukken

                          waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven; en

                     -    het verzet van klaagster bij brief van 21 oktober 2009.

 

2.         Het verzet en de klacht

 

            2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in 2004 en 2006 de belangen van klaagster verzaakt heeft door haar destijds niet te wijzen op de beroepsmogelijkheden die klaagster had. Door aldus te handelen cq. na te laten heeft verweerster volgens klaagster de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

 

            2.2     Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de plaatsvervangend voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard nu het aan verweerster te wijten is dat er geruime tijd is verstreken tussen de gebeurtenissen waar de klacht betrekking op heeft en het indienen van die klacht.

 

3.         Feiten

 

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard van het volgende worden uitgegaan:

 

            3.1     Verweerster heeft klaagster in 2004 als advocaat bijgestaan toen een machtiging was aangevraagd voor opname van klaagster in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van zes maanden. Vervolgens heeft verweerster klaagster in 2006 wederom bijgestaan voor een soortgelijke aanvraag. De rechtbank heeft beide keren de machtiging verleend. Verweerster heeft na de beslissing in 2006 het dossier van klaagsters zaak gesloten.

 

            3.2     In maart 2009 heeft klaagster verweerster opgebeld met vragen over die zaken.

 

4.         Beoordeling van het verzet

 

            4.1       Wat van de klacht van klaagster ook zij, de klacht ziet op het optreden van verweerster in 2004 en 2006. Hoewel de wet geen verval of verjaring van klachten kent, moet een advocaat ter wille van de rechtszekerheid er van uit kunnen gaan dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld. Die termijn is in dit geval overschreden nu verweerster haar werkzaamheden voor klaagster na de beslissing van de rechtbank medio 2006 heeft beëindigd en klaagster zich pas per brief van 9 april 2009 over het optreden van verweerster bij de deken heeft beklaagd.

 

            4.2       Klaagster heeft aangevoerd dat zij pas door een telefoongesprek met verweerster op 30 maart 2009 op de hoogte raakte van de mogelijkheid destijds cassatie in te stellen en dat zij het telefoongesprek met verweerster als onaangenaam heeft ervaren en dat dat de directe aanleiding was om haar klacht in te dienen. Wat daarvan ook zij, niet is gebleken dat verweerster de zaak destijds niet goed heeft behandeld dan wel dat er relevante aspecten zijn die pas in 2009 zijn gebleken. De raad neemt hierbij in aanmerking dat van de bedoelde beslissingen geen hoger beroep mogelijk is en dat cassatie slechts in uitzonderlijke gevallen zinvol is. Ook als juist is dat verweerster destijds in verband met de opname van klaagster mogelijk niet met haar over cassatie heeft gesproken leidt dit in de gegeven omstandigheden niet tot de conclusie dat verweerster klaagsters zaak niet goed zou hebben behandeld. De termijn tussen het indienen van de klacht en de daaraan ten grondslag liggende gebeurtenissen in 2004 respectievelijk 2006 is naar het oordeel van de raad te lang om uitsluitend te kunnen worden teruggevoerd op de door klaagster aangevoerde omstandigheid.

           

            4.3       De raad is derhalve van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen en dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter overigens geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd, is er geen plaats voor verder onderzoek en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

 

BESLISSING :

 

De raad van discipline:

 

-           verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2010 door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. A. Gerritsen-Bosselaar, mr. L. D.H. Hamer, mr. R.P.F. van der Mark en mr. J.J. Trap, leden, met bijstand van mr. L.O.N. Zwart als griffier.

 

 

 

 

voorzitter                                                                   griffier            

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 april 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster;

- verweerster;

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem; en

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

 

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.