Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-12-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1234
Zaaknummer
10-129Arn
Inhoudsindicatie
Klager heeft verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter van de raad, waarin werd overwogen dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen als lid van de raad van discipline. Het verzet is ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 14 december 2010
in de zaak 10-129Arn
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:
de heer
klager
tegen:
de heer mr.
v e r w e er d e r
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 26 januari 2010 aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.
Aangezien deze klacht wordt ingediend tegen een lid van de Raad van Discipline in
het arrondissement Arnhem heeft de deken de klachtbrief bij brief van 24 maart 2010 doorgeleid naar het Hof van Discipline, met het verzoek de behandeling van de klacht naar een andere raad te verwijzen.
1.2. De voorzitter van het Hof van Discipline heeft op grond van artikel 46a lid 3 van de Advocatenwet het in de vorige alinea beschreven verzoek ingewilligd en bij beschikking van 12 april 2010 de behandeling van de klacht verwezen naar de raad van discipline in het ressort Amsterdam.
1.3. Bij beslissing van 6 mei 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 11 mei 2010 aan klager is verzonden.
1.4. Bij brief van 19 mei 2010, door de raad ontvangen op 20 mei 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5. Het verzet zou worden behandeld ter zitting van 11 oktober 2010. Geen van partijen is bij deze mondelinge behandeling verschenen.
2. Klacht; verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in zijn hoedanigheid van lid
van de raad van discipline Arnhem zich schuldig heeft gemaakt aan partijdigheid, klassenjustitie en corruptie door mee te werken aan de totstandkoming van de beslissing van die raad met betrekking tot de door klager ingediende klacht tegen mr. P. Verweerder zou daardoor gehandeld hebben in strijd met artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte
als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Klager stelt dat de klacht niet inhield dat verweerder heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de beslissing, maar dat de beslissing volstrekt onjuist is. Daarnaast ziet het bezwaar van klager niet op de wijze waarop de klacht is onderzocht, behandeld en beslist; de klacht houdt in dat er geen onderzoek is geweest. Voorts ziet het verzet erop dat door de voorzittersbeslissing hoger beroep wordt ontnomen.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Verweerder is lid van de raad van discipline in het ressort Arnhem en heeft in die hoedanigheid deelgenomen aan de behandeling van klagers tuchtklacht tegen mr. P.,
in diens hoedanigheid van lid van het Hof van Discipline, en de daarop genomen beslissing van 2 maart 2009 (08-77). Bij die beslissing is de klacht niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van tuchtrecht.
4. Beoordeling van het verzet
4.1 De raad oordeelt dat de voorzitter de juiste maatstaf heeft aangelegd voor het beoordelen van het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid als lid van de raad van discipline. Uit de jurisprudentie blijkt dat het handelen van verweerder in de hoedanigheid van lid van de raad van discipline in beginsel niet onder tuchtrechtelijke controle valt. Daarop wordt een uitzondering gemaakt indien bij het uitoefenen van die functie de taak zodanig wordt verwaarloosd of het betreffende lid van de raad zich zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur schaadt.
4.2 De inhoud van het klaagschrift, namelijk dat de beslissing van 2 maart 2009 onjuist is
en dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden, ziet op bezwaren die klager heeft
met betrekking tot de hiervoor genoemde beslissing. Zoals de voorzitter terecht heeft overwogen, gaat het in deze tuchtprocedure over de klacht die tegen verweerder is ingediend. Klager heeft in het klaagschrift geen feiten aangevoerd die kunnen leiden tot de conclusie dat verweerder zich in zijn hoedanigheid van lid van de raad van discipline heeft misdragen of zijn taak niet behoorlijk heeft uitgeoefend. Zo is niet gebleken
dat sprake is van handelen of nalaten door verweerder dat zou kunnen leiden tot
het aannemen van partijdigheid, klassenjustitie of corruptie.
4.3 Het is inderdaad juist dat de voorzittersbeslissing ertoe leidt dat klager niet in hoger beroep kan, dit leidt echter niet tot gegrondverklaring van het verzet. De voorzittersbeslising is gegeven in overeenstemming met de betreffende bepalingen in de Advocatenwet en voorts kan tegen een dergelijke beslissing verzet worden ingesteld, waardoor alsnog een toetsing door de raad van discipline plaatsvindt.
4.4 Nu het verzet overigens geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd volgt uit het voorgaande dat de voorzitter de klacht terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. A. de Groot, mr. M.W. Schüller,
mr. J.J. Trap, mr. S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 14 december 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.