Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-04-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0573
Zaaknummer
5612
Inhoudsindicatie
Verweerder behartigde afwikkeling echtscheiding onvoldoende voortvarend. Deels gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
19 april 2010
No. 5612
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
klager,
tegen:
verweerder.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 5 oktober 2009, onder nummer 09-08, aan partijen toegezonden op 5 oktober 2009, waarbij alle klachtonderdelen van een klacht van klager tegen verweerder ongegrond zijn verklaard.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 oktober 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- brief namens klager van 13 januari 2010;
- brief van klager van 21 januari 2010.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 februari 2010, waar klager en verweerder zijn verschenen.
3. De klacht
De klacht houdt – voor zover in hoger beroep van belang - het volgende in:
a. verweerder heeft onvoldoende voortvarendheid betracht bij de afwikkeling van de echtscheidingsprocedure. In het bijzonder heeft verweerder nagelaten ervoor zorg te dragen, dat klager zo snel mogelijk zou beschikken over een verklaring van non-appel, opdat de echtscheidingsbeschikking van 3 augustus 2005 zou kunnen worden ingeschreven. De beschikking is pas op 20 maart 2006 door de opvolgend advocaat ingeschreven.
b. Als gevolg van deze trage afwikkeling is klager in T. betrokken geraakt in een door zijn echtgenote aldaar aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure en is klager veroordeeld tot het betalen van alimentatie en een schadevergoeding.
c. Verweerder heeft ondanks toezeggingen geen bezwaar ingesteld tegen de terugvordering van de Sociale Dienst N. van het bedrag van € 700,-.
d. (…)
4. De feiten
4.1 Verweerder is voor klager als advocaat opgetreden in een echtscheidingsprocedure. De echtgenote van klager verbleef tijdens de echtscheidingsprocedure in T. tengevolge waarvan processtukken vertaald dienden te worden en diverse betekeningsvoorschriften in acht dienden te worden genomen.
4.2 Tussen klager en zijn echtgenote werd bij beschikking van 4 mei 2005 de echtscheiding uitgesproken. Op 3 augustus 2005 heeft de deurwaarder de echtscheidingsbeschikking betekend aan de Officier van Justitie. Op 6 september 2005 zijn de stukken doorgezonden aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, welk ministerie de stukken bij nota van 23 september 2005 heeft doorgezonden aan het T. ministerie van Buitenlandse Zaken.
4.3 Bij brief van 14 september 2005 (abusievelijk gedateerd 14 augustus 2005) schreef klager aan verweerder: “(…) Het is mijns inziens van groot belang dat de uitspraak van de scheiding inmiddels aan de verantwoordelijke instantie in T. is uitgereikt. (…)” Tevens verzocht klager in die brief verweerder om nadere informatie.
4.4 De behandeling van de echtscheidingsprocedure is op 5 januari 2006 door een andere advocaat overgenomen, welke advocaat op 6 maart 2006 de ambtenaar van de burgerlijke stand verzocht voor inschrijving van de echtscheiding in de daartoe bestemde registers zorg te dragen.
5. De beoordeling
5.1 De klachtonderdelen a en b lenen zich voor gezamenlijke behandeling, nu klachtonderdeel b het gevolg beschrijft van de in klachtonderdeel a verweten gedraging. Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt de raad terecht vast dat na de datum van betekening van de echtscheidingsbeschikking (3 augustus 2005) de echtscheiding vanaf 3 november 2005 had kunnen worden ingeschreven. De raad oordeelt vervolgens dat het tijdsverloop tussen 3 november 2005 en 5 januari 2006, de datum waarop verweerder de zaak heeft overgedragen aan een andere advocaat, weliswaar onwenselijk lang is maar dat dit mede gelet op de feestdagen niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Naar het oordeel van het hof heeft verweerder echter onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom hij niet aanstonds na het verstrijken van de termijn van drie maanden na betekening aan de Officier van Justitie tot het vragen van een verklaring van non-appel en vervolgens tot het doen inschrijven van de echtscheidingsbeschikking is overgegaan. Dit klemt te meer nu klager er bij verweerder ook nog op heeft aangedrongen de echtscheiding zo spoedig mogelijk af te ronden. De door verweerder voor de vertraging van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aangevoerde redenen zijn niet ter zake doende. Anders dan de raad oordeelt het hof dan ook dat verweerder door deze niet gerechtvaardigde vertraging te laten ontstaan tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De grief tegen de beslissing van de raad op klachtonderdeel a is derhalve gegrond. Klachtonderdeel b richt zich tegen de afwijzing door de raad van klagers standpunt dat hij als gevolg van de late inschrijving van de echtscheidingsbeschikking schade heeft geleden doordat hij bepaalde betalingen heeft moeten verrichten. Klager heeft echter onvoldoende met feiten onderbouwd dat de door hem beweerdelijk betaalde bedragen verschuldigd zouden zijn geworden als rechtstreeks gevolg van de vertraagde inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het beroep tegen de beslissing van de raad met betrekking tot dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
5.2 De bezwaren tegen de beslissing van de raad met betrekking tot klachtonderdeel c zijn door klager onvoldoende toegelicht zodat het beroep tegen dit klachtonderdeel ongegrond is.
5.3 Nu klachtonderdeel a gegrond is, zal de beslissing van de raad met betrekking tot dit klachtonderdeel worden vernietigd. Het hof acht ten aanzien van dit klachtonderdeel de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.
6. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechthof Arnhem voor zover daarbij klachtonderdeel a ongegrond is verklaard;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart klachtonderdeel a alsnog gegrond en legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op;
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. R.W. de Ruuk, E.A. Mout-Bouwman, G.R.J. de Groot en J.G. Vegter-Fieten, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2010.