Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-06-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA1159

Zaaknummer

5721

Inhoudsindicatie

Verweerder stelde ten onrechte ter zitting dat wederpartij geen zekerheid had aangeboden. Gegrond. Berisping.

Uitspraak

 

         

25 juni 2010

No. 5721

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder,

tegen:

klager.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 8 februari 2010, onder nummer R.3145/08.177 III + IV + V, aan partijen toegezonden op 11 februari 2010, waarbij ten aanzien van de klachtonderdelen b en c van de klacht van klager tegen verweerder het verzet ongegrond, en ten aanzien van klachtonderdeel a het verzet en de klacht gegrond zijn verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd.

 

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, voor zover daarin klachtonderdeel a gegrond is verklaard, is op 24 februari 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 juni 2010, waar verweerder is verschenen en klager bericht van verhindering had gezonden.

3. De klacht

 De klacht houdt – voor zover in het hoger beroep nog van belang - het volgende in:

 klager verwijt verweerder dat hij:

a. ter zitting van de Raad van Discipline van 7 april 2008 heeft gelogen bij de behandeling van eerdere klachten die klager tegen verweerder had ingediend.

4. De feiten

Het volgende is komen vast te staan:

-  verweerder is opgetreden als advocaat van de wederpartij van klager.

- klager heeft een verstekvonnis tegen de cliënt van verweerder verkregen, waartegen verweerder namens zijn cliënt in verzet is gegaan.

- verweerder heeft namens zijn cliënt een kort geding gevoerd ter zake van schorsing van de executie.

- op 7 april 2008 heeft een behandeling ter zitting bij de Raad van Discipline plaatsgevonden naar aanleiding van een door klager tegen verweerder ingediende klacht. Daarbij is aan verweerder de vraag gesteld of hij voor de kort gedingzitting namens de cliënt van klager is benaderd met het aanbod aan verweerders cliënt om vervangende zekerheid te stellen. Verweerder ontkende pertinent dat dat het geval was.

5. De beoordeling

Ter zitting van het hof is aan verweerder voorgehouden dat zich bij de stukken (bijlage bij de brief van 21 november 2008 aan de voorzitter van de Raad van Discipline) een kopie van een faxbericht van 24 augustus 2007 van de advocaat van klager aan verweerder bevindt, waarin naast een opgave van verhinderdata ook de navolgende passage is opgenomen:

Ondanks het vorenstaande is cliënt bereid –ik legde dat onder voorbehoud reeds bij u neer- om de executie van het vonnis op te schorten indien vervangende zekerheid wordt geboden tegen nader overeen te komen voorwaarden.

Ook is verweerder daarbij het verzendrapport van deze fax (tijd: 24/08/2007 11:17 naam: ……) voorgehouden alsmede een door verweerder zelf aan de stukken toegevoegde bladzijde uit het "activiteitenlogboek" van zijn faxapparaat, dat vermeldt dat verweerder op 24 augustus 2007 slechts één faxbericht had ontvangen dat afkomstig was van het faxnummer dat toebehoort aan klagers advocaat.

Geconfronteerd met deze tot het klachtdossier behorende stukken heeft verweerder de ontvangst van de fax erkend en als verklaring gegeven dat hij over de hierboven geciteerde passage heen zal hebben gelezen.

Naar het oordeel van het hof staat hiermee vast dat verweerder op de zitting van de raad van 7 april 2008 niet de waarheid heeft gesproken als gevolg van een aan verweerder toe te rekenen onzorgvuldigheid.

Het hof acht klachtonderdeel a gegrond en de opgelegde maatregel passend en geboden en zal derhalve de beslissing van de raad bekrachtigen.

 

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

's-Gravenhage van 8 februari 2010 gewezen onder nummer R.3145/08.177 III+IV+V, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. R.W. de Ruuk, J.G. Vegter-Fieten, E. Schutte, M.M.H.P. Houben, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2010.