Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-11-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1259

Zaaknummer

10-126U

Inhoudsindicatie

 Verzet. Volgens klager heeft verweerder als advocaat van zijn ex-echtgenote de echt- en boedelscheidingsprocedure onnodig vertraagd door het niet indienen van door de rechtbank opgevraagde stukken en door niet te reageren op brieven van de advocaat van klager. Niet is komen vast te staan dat verweerder de ontstane vertraging heeft veroorzaakt. Verzet ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

BESLISSING d.d. 9 november 2010

in de zaak 10-126 U

______________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 4 mei 2010 bij de raad binnengekomen verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure.

1.1 Bij brief van 12 april 2010, door de raad ontvangen op 13 april 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 23 april 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing eveneens op 23 april 2010 aan klager is verzonden.

1.3 Bij verzetschrift van 3 mei 2010, door de raad ontvangen op 4 mei 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 6 september 2010 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van klager van 3 mei 2010.

2. Klacht/verzet

2.1 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder, in strijd met artikel 46 Advocatenwet, als advocaat van de ex-echtgenote van klager de echt- en boedelscheiding van klager onnodig heeft vertraagd, met name door het niet indienen van door de rechtbank opgevraagde stukken en door niet dan wel pas na een aanmaning te reageren op brieven van de advocaat van klager. Klager is hierdoor onnodig op kosten gejaagd.

2.2 Het verzet houdt – zakelijk weergegeven – in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard nu verweerder door niet (adequaat) te reageren op de brieven van de advocaat van klager in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Naar het oordeel van klager is de vertraging bij de afwikkeling van de echt- en boedelscheiding niet aan zijn ex-echtgenote maar aan verweerder te wijten. Hij acht het onjuist dat verweerder zich met een beroep op zijn geheimhoudingsverplichting probeert te onttrekken aan een nadere verklaring van de ontstane vertraging.

3.  De feiten.

Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerder staat de ex-echtgenote van klager sinds februari 2007 bij in de echtscheidingszaak. Inmiddels is tussen klager en zijn ex-echtgenote een procedure aanhangig over de boedelscheiding. In die procedure heeft de rechtbank de cliënte van verweerder bevolen stukken (met name bankafschriften) in het geding te brengen. De rechtbank heeft de zaak tot dit doel drie maal aangehouden, maar verweerder heeft die stukken niet overgelegd.

3.2 Op 16 september 2009 heeft in de boedelscheidingsprocedure een zitting plaatsgevonden. Daags daarvoor heeft verweerder aan de rechtbank uitstel van die zitting verzocht omdat hij reeds enige tijd geen contact meer had met zijn cliënte en hij voorts was verhinderd in verband met een andere zitting. De rechtbank heeft het verzochte uitstel niet verleend, verweerder is niet op de bewuste zitting verschenen en vervolgens is op 17 maart 2010 vonnis gewezen. De cliënte van verweerder is daarin (grotendeels) in het ongelijk gesteld. Verweerder heeft namens zijn cliënte tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld op de laatste dag van de appeltermijn.

 

4. Beoordeling van het verzet

4.1 Met de plaatsvervangend voorzitter overweegt de raad dat de klacht miskent het in de jurisprudentie van het hof van discipline vastgelegde uitgangspunt, dat een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem het beste voorkomt, in welk kader van belang is dat verweerder optreedt als advocaat van klagers wederpartij. De hiervoor bedoelde vrijheid vindt zijn begrenzing er onder meer in dat een advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van zijn wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.2 Toetsing aan bovengenoemd uitgangspunt leidt tot de conclusie dat verweerder de grenzen van zijn vrijheid als advocaat niet heeft overschreden. In het licht van hetgeen verweerder heeft aangevoerd over zijn contacten met zijn cliënte is niet komen vast te staan dat het aan verweerder heeft gelegen dat in de boedelscheidingsprocedure vertraging is opgetreden. Hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent het telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden tussen de advocaat van klager en de cliënte van verweerder maakt dit niet anders, nu – ook als de door klager weergegeven inhoud van dat gesprek juist is – (ook) daarmee niet is komen vast te staan dat de ontstane vertraging aan verweerder kan worden verweten. Het standpunt van verweerder dat zijn geheimhoudingsverplichting tegenover zijn cliënte het hem niet toestaat aan de wederpartij nader inzicht te verschaffen in zijn contacten met zijn cliënte moet als juist worden erkend.

Beslissing:

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond;

Aldus gewezen door: Mr. A.P. Schoonbrood–Wessels, voorzitter, mr. R.P.F. van der Mark, mr. B.E. van der Molen, mr. M.W. Schüller, mr. D.J.S. Voorhoeve, leden, met bijstand van mr. P.J. Mijnssen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2010.

 

Voorzitter        Griffier

De beslissing is in afschrift op 9 november 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan geen beroep bij het hof van discipline worden ingesteld