Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-04-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0748

Zaaknummer

10-41

Inhoudsindicatie

niet ontvankelijk nu klaagster drie en een half jaar heeft gewacht met het indienen van haar klacht. De redenen die zij daarvoor opgeeft (WSNP en een moeilijke periode) komen voor haar rekening. Geen maatschappelijk belang dat tot een andere afweging leidt.

Uitspraak

10-41

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

 

klaagster

tegen

verweerder.

Klaagster heeft zich bij email d.d. 26 juni 2009 beklaagd over verweerder.

De klachten zijn onderzocht door de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Almelo, en zijn na afronding van het onderzoek door hem bij brief d.d. 23 maart 2010 ter kennis van de raad gebracht. De stukken zijn op 25 maart 2010 door de raad ontvangen.

De klachten hebben betrekking op een tweetal door verweerder voor klaagster behandelde kwesties.

De eerste is de behandeling van een klacht van klaagster tegen mr. [X] in hoger beroep bij het Hof van Discipline. Mr. [X] had klaagster bijgestaan bij haar echtscheiding, in het bijzonder bij de boedelscheiding. Die klachtzaak is tot een einde gekomen door de beslissing van het Hof van Discipline d.d. [….] 2006. Klaagster is niet tevreden over de door verweerder in de klachtprocedure verleende bijstand. Hij had een aantal in het appelschrift opgenomen grieven voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet van een toelichting voorzien en was er tijdens de mondelinge behandeling ook niet dieper op ingegaan. Om die reden heeft het Hof van Discipline het hoger beroep op die onderdelen niet ontvankelijk geoordeeld.

De tweede kwestie betreft de advisering inzake een mogelijke procedure tegen klaagsters behandelend specialist c.q. het ziekenhuis in [plaats]. Klaagster had die zaak medio 2005 aan verweerder in behandeling gegeven. Verweerder heeft bij brief d.d. [….] 2005 negatief geadviseerd over een mogelijke aansprakelijkstelling c.q. klachtprocedure. Volgens verweerder heeft hij klaagster op [….] 2006 het dossier in die kwestie geretourneerd. 

De voorzitter is van oordeel dat op de klacht bij voorzittersbeslissing dient te wordcn beslist.

Sedert [….] 2006, de maand waarin de beide zaken - althans voor wat betreft verweerders bijstand daarin - tot een afronding zijn gekomen, heeft klaagster bijna drieëneenhalf jaar laten verstrijken alvorens zij haar bezwaren tegen het optreden van verweerder bij de deken kenbaar heeft gemaakt.

Hoewel de advocatenwet geen termijnen kent voor de indiening van een klacht, is in een lange reeks van beslissingen van de tuchtrechter uitgemaakt dat een klacht niet ontvankelijk is wanneer er heel veel of té veel tijd is verstreken sedert het moment waarop de bezwaren bij de klager bekend zijn geworden althans redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. De beklaagde advocaat hoeft er dan in beginsel niet meer op bedacht te zijn dat zijn optreden onderwerp wordt van een tuchtrechtelijke procedure. Het beginsel van rechtszekerheid brengt dan met zich mee dat een klacht niet meer in behandeling wordt genomen.

Naar het oordeel van de voorzitter is in de onderhavige kwesties sprake van een zodanig tijdsverloop tussen de beslissing van het Hof van Discipline respectievelijk verweerders advies in de medische kwestie en de indiening van de klacht. Verweerder behoefde er niet meer op bedacht te zijn dat zijn werkzaamheden voor klaagster na zoveel jaren nog ter discussie zouden worden gesteld.

Dat klaagster, zoals zij zelf als verklaring voor dat tijdsverloop naar voren heeft gebracht, in de WSNP heeft gezeten en een moeilijke periode heeft doorgemaakt kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze omstandigheden zijn niet van dien aard dat klaagster zich niet eerder over de afloop van beide zaken en de betekenis van het optreden van verweerder daarvoor had kunnen buigen.  De door klaagster naar voren gebrachte bezwaren zijn bovendien niet van dien aard dat zij ondanks het grote tijdsverloop uit een oogpunt van maatschappelijk belang noodzaken tot een beoordeling door de tuchtrechter.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

klaagster is in haar klachten tegen verweerder kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven op 26 april 2010 door mr. M.J. Blaisse, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof  te Arnhem, en in afschrift verzonden op 26 april 2010.

Mr. M.J. Blaisse