Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-05-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0610
Zaaknummer
5563
Inhoudsindicatie
Handelen van verweerder valt binnen de vrijheid die hem ten opzichte van klager (wederpartij) toekomt. Ongegrond.
Uitspraak
10 mei 2010
No. 5563
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
klaagster,
tegen:
verweerder.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 29 juli 2009, onder nummer 28/08, aan partijen toegezonden op 30 juli 2009, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 25 augustus 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- een brief van klaagster aan het hof van 7 oktober 2009;
- een faxbericht van klaagster aan het hof van 29 oktober 2009;
- een faxbericht van klaagster aan het hof van 18 november 2009;
- een brief van verweerder aan het hof van 28 december 2009;
- een faxbericht van klaagster aan het hof van 2 maart 2010.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 maart 2010, waar verweerder is verschenen.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
De kern van de klacht bestaat hierin dat klaagster zich er over beklaagt dat verweerder zich in zijn uitlatingen jegens haar, zowel in correspondentie als tijdens rechtzittingen, schuldig maakt aan stemmingmakerij, intimidatie en het uiten van onwaarheden. Enkele voorbeelden hiervan zijn de navolgende:
1. tijdens een zitting op 12 maart 2007 kwam aan de orde dat P. tijdens de echtscheidingsprocedure een lening had afgesloten bij zijn oom. Verweerder deed voorkomen dat deze oom nog leefde. Tijdens de zitting werd duidelijk dat deze oom allang was overleden.
2. tijdens de zitting spraken partijen af dat P. zou zorgen voor een verklaring van erfrecht, waaruit zou kunnen blijken of er sprake was van een lening en zo ja, aan wie en door wie die moest worden afgelost. Kort daarna ontving klaagster van verweerder een brief met het verzoek een bedrag te betalen aan de vader van P. en vervolgens een brief met het verzoek dit bedrag aan P. zelf te betalen.
3. tevens werd tijdens deze zitting afgesproken dat een verhuizer de aan klaagster toegescheiden goederen bij haar thuis zou afleveren in verband met eerdere nare ervaringen met zogenaamde kennissen van P. Verweerder poogde te bewerkstelligen dat niettemin de goederen door een kennis werden afgegeven. Klaagster schakelde echter zelf een verhuisbedrijf in dat slechts een deel van de aan haar toegescheiden goederen meekreeg.
4. klaagster heeft tegen P. aangifte gedaan van zware mishandeling. Verweerder kwalificeert deze aangifte constant als “vals”, terwijl de rechtbank van oordeel is dat de aangifte in strafrechtelijke zin niet bewezen is. Het OM is tegen deze uitspraak in appel gegaan.
5. in dezelfde strafzaak merkt verweerder in zijn pleidooi geheel in strijd met de waarheid op dat klaagster zelf debet is aan de mishandeling door met een bloempot op P. af te stormen.
6. verweerder reageert niet op de voorstellen van klaagster, terwijl hij haar verwijt dat zij niet reageert op zijn voorstel dat zij overigens nooit heeft gezien.
7. verweerder heeft zijn cliënt P. als getuige opgeroepen in een zitting van de Raad van Discipline Leeuwarden, hetwelk klaagster ervaart als intimidatie.
8. verweerder heeft met betrekking tot een taxatie van de voormalige echtelijke woning eenzijdig een derde makelaar ingeschakeld, hoewel de afspraak was een gezamenlijke opdracht te geven.
9. De brief van verweerder aan de deken d.d. 5 oktober 2006 bevat onbehoorlijke en insinuerende opmerkingen zoals: “klaagster probeert, waarschijnlijk tezamen met haar huidige partner, iets te bereiken ten koste van haar ex-echtgenoot en diens partner” en “ik zal mij in ieder geval naar de wederpartij toe vanaf nu zo flexibel als een blok beton opstellen”.
10. verweerder betrekt “ontoelaatbaar doelbewust” de minderjarige dochter van klaagster en P. in het conflict tussen de ouders door voor te stellen berichten van klaagster via deze dochter ‘‘door te spelen” aan de vader.
11. verweerder beroept zich in de alimentatiezaak tussen klaagster en P. ten onrechte op een draagkrachtberekening die de huidige echtgenote van klaagster heeft overgelegd in een alimentatiegeding tegen zijn ex-partner.
4. De feiten
De raad heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5. De beoordeling
5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.2 De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden van 29 juli 2009.
Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, J.C. van Oven, G.J.S. Bouwens en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2010.