Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-03-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0515

Zaaknummer

5585

Inhoudsindicatie

Verwijt dat verweerder die waarnam voor een kantoorgenoot ter comparitie een definitieve regeling trof en geen aanhouding voor ruggespraak met de behandelend advocaat vroeg.deels gegrond waarschuwing

Uitspraak

 

         

19 maart 2010

No. 5585

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder,

tegen:

klaagster.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 31 augustus 2009, onder nummer M52 2009, aan partijen toegezonden op 1 september 2009, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder onderdeel 3 gegrond is verklaard, onderdelen 1, 2 en 4 ongegrond zijn verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

 

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 september 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 januari 2010, waar klaagster, verweerder en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen. Klaagster en verweerder hebben ieder een pleitnota overgelegd.

3. De klacht

 De klacht houdt het volgende in:

1. verweerder gaf ter comparitie van 25 augustus 2008 geen blijk van dossierkennis;

2. verweerder heeft nota’s gestuurd, terwijl door zijn toedoen de zaak verloren is gegaan;

3. verweerder heeft klaagster voor intrekking van de zaak laten tekenen zonder haar daarbij enige uitleg te geven;

4. verweerder heeft tijdens en na de rechtszitting meerdere malen gezegd dat zij D. moesten aanpakken, terwijl zijn kantoorgenote reeds een brief aan D. had geschreven.

4. De feiten

4.1 Voor zover in hoger beroep nog van belang is het volgende komen vast te staan:

Een kantoorgenote van verweerder trad als advocaat voor klaagster op in een letselschadeprocedure bij de rechtbank te Den Haag. In die procedure was op 25 augustus 2008 een comparitie van partijen gelast. De behandelend advocaat kon deze comparitie om medische redenen niet bijwonen en heeft een kantoorgenoot van de vestiging te Amsterdam ingeschakeld teneinde haar te vervangen. Klaagster is hiervan bij brief van 11 augustus 2008 op de hoogte gesteld.

De ter vervanging ingeschakelde advocaat bleek op zaterdag 23 augustus 2008 voor vakantie naar het buitenland te vertrekken. Om die reden werd op vrijdagmiddag 22 augustus 2008 aan verweerder gevraagd de comparitie van maandag 25 augustus 2008 bij te wonen. De dossierstukken zijn verweerder per fax op vrijdagmiddag 22 augustus 2008 toegezonden.

Verweerder heeft klaagster ter comparitie bijgestaan. Ter comparitie is een regeling getroffen, inhoudende dat partijen over en weer niets van elkaar te vorderen hadden, dat partijen ieder de eigen proceskosten zouden dragen en dat de procedure werd doorgehaald.

In september 2008 heeft klaagster zich tot een opvolgend advocaat gewend. Deze heeft verweerder bericht dat klaagster zich niet had gerealiseerd dat de zaak door intrekking was geëindigd en dat dit niet de bedoeling van klaagster was geweest.

4.2 Het hof gaat uit van deze feiten die in hoger beroep niet zijn bestreden.

5. De beoordeling

5.1 In hoger beroep is nog slechts klachtonderdeel 3 aan de orde, nu tegen de ongegrondverklaring van de overige klachtonderdelen niet is opgekomen. De kern van de beoordeling door de raad van dit klachtonderdeel is gelegen in de volgende overweging:

“De raad is van oordeel dat het verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen dat hij niet op aanhouding van de zaak heeft aangedrongen en dat hij zonder enig voorbehoud klaagster heeft geadviseerd in te stemmen met een regeling waarvan het definitief intrekken van haar vordering deel uitmaakte.”

5.2 De grief dat de raad buiten de reikwijdte van de klacht is getreden met het hiervoor weergegeven oordeel is pas ter zitting op 22 januari 2010 door verweerder aangevoerd en derhalve in ieder geval te laat.

5.3 Ter zitting van het hof heeft verweerder bevestigd dat zowel hij als de behandelend advocaat voorafgaand aan de comparitie een positief resultaat in de procedure zeer wel haalbaar achtten. Ter gelegenheid van de comparitie bleek de rechtbank daar anders over te denken, reden waarom verweerder heeft geadviseerd in te stemmen met het voorstel van de rechtbank de vordering in te trekken, zulks ter voorkoming van een proceskostenveroordeling. Het hof onderschrijft het oordeel van de raad dat verweerder onder de omstandigheden van dit geval (verweerder nam slechts waar voor een kantoorgenoot in een zaak waarin een positief resultaat haalbaar werd geacht) ter comparitie niet had mogen meegaan met een voorstel dat neerkwam op intrekking van de gehele vordering door klaagster. Onder deze omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen de rechtbank mede te delen dat een dergelijk verstrekkende beslissing slechts kon worden genomen na beraad met de behandelend advocaat en in verband daarmee een aanhouding – al was het maar voor enige dagen – te vragen. Door verweerder is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat het vragen van een aanhouding  en het maken van een voorbehoud teneinde de zaak met de behandelend advocaat te kunnen bespreken, geen zin zou hebben gehad en door de rechtbank zou zijn geweigerd, doch dit komt het hof onaannemelijk voor, gelet op de omstandigheden van het geval. Vast staat in ieder geval dat verweerder een dergelijk verzoek niet heeft gedaan noch overwogen.

5.4 Grief IV van verweerder, gericht tegen de in 5.1 geciteerde overweging van de raad, is op grond van het voorgaande ongegrond. Nu deze overweging de beslissing van de raad zelfstandig kan dragen, behoeven de overige grieven geen bespreking meer.

 

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 31 augustus 2009.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. P.J. Baauw, E.A. Mout Bouwman, A.D.R.M. Boumans en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.