Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0546

Zaaknummer

R. 3005/08.38

Inhoudsindicatie

Optreden als lid van het Hof van Discipline in het kader van een uitspraak waartegen klager bezwaar heeft niet onbetamelijk. Van partijdigheid of klassenjustitie niet gebleken. Geen misbruik van bevoegdheid door de voorzitter van de Raad. Verzet ongegrond.

Uitspraak

1.             VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1        Bij brief van 8 februari 2008 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Middelburg. Deze heeft het dossier op 26 februari 2008 aan de Raad toegezonden, alwaar het is binnengekomen op 28 februari 2008.

1.2        Bij beslissing van 26 maart 2008 heeft de voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is aan partijen verzonden op 27 maart 2008.

1.3        Bij brief van 6 april 2008, bij de Raad ontvangen op 8 april 2008, heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4        De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.5        Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 7 december 2009. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Verweerder is niet verschenen en heeft vooraf bericht van afwezigheid gegeven.

 

2.             FEITEN

2.1        Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.

 

 

3.             DE KLACHT EN HET VERZET

3.1        Klager verwijt verweerder dat hij in zijn hoedanigheid van lid van het Hof van Discipline in de behandeling van de klacht van klager tegen mr. D. zich schuldig heeft gemaakt aan partijdigheid en klassenjustitie, omdat van al hetgeen klager in die procedure heeft aangevoerd niets terug is te vinden in de uitspraak van het hof.

3.2        In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen verweerder gehandhaafd. Klager maakt bovendien bezwaar tegen het feit dat een voorzittersbeslissing is genomen, hetgeen hij ziet als misbruik van bevoegdheid. Ook heeft klager bezwaar tegen de termijn voor het indienen van een verzet, welke volgens hem onredelijk kort is.

Voorts heeft klager aangevoerd dat op de voorzittersbeslissing hetzelfde wangedrag van toepassing is als beschreven in het hoger beroep van 15 april 2007 en het verzet van 10 mei 2007 in de zaak tegen mr. D.

 

4.             BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1        De Raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit heeft vermeld onder nummer 5.1 van de bestreden beslissing.

4.2        In het verzet heeft klager geen feiten of omstandigheden aangedragen danwel stukken ingediend, waaruit zou kunnen blijken dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan partijdigheid of klassenjustitie.

4.3        Ook overigens is niet gebleken van enig handelen of nalaten van verweerder dat een behoorlijke advocaat niet betaamt.

Het enkel – als advocaat-lid – deelnemen aan een tuchtcollege als het Hof van Discipline in het kader van een uitspraak waarmee klager zich niet kan verenigen is ook niet als zodanig aan te merken.

4.4        Klager heeft de stelling dat de voorzitter van de Raad misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt door op de klacht te beslissen door middel van een voorzittersbeslissing niet danwel onvoldoende onderbouwd. De voorzitter heeft die bevoegdheid op grond van artikel 46g Advocatenwet. Door klager zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die het oordeel wettigen dat de voorzitter misbruik van die bevoegdheid heeft gemaakt. Klagers bezwaar treft geen doel.

4.5        Het bezwaar van klager tegen de termijn voor het indienen van een verzet treft evenmin doel. De termijn van verzet is een wettelijk geregelde termijn. Aan de Raad komt niet toe de redelijkheid van de wettelijke regeling te beoordelen.

Overigens heeft klager bij dit bezwaar geen belang, nu het verzet tijdig is ingesteld.

4.6        Gelet op het dossier valt niet in te zien dat op de voorzittersbeslissing hetzelfde wangedrag van toepassing zou zijn als door klager in de zaak tegen mr. D. is aangevoerd. Klager heeft dit in het verzet aangevoerde verwijt niet feitelijk onderbouwd.

4.7        Het verzet is gezien het voorgaande ongegrond.

 

5.             BESLISSING

6.1        De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart het verzet ongegrond

 

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.S. Kamminga, mr. J.A. van Keulen, mr. E.J. van der Wilk, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 4 januari 2010.

 

 

 

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter