Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-12-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1182
Zaaknummer
10-132U
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat advocaat zich onvoldoende heeft ingespannen. Verzet ongegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
Beslissing d.d. 1 december 2010
in de zaak 10-132 U
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline op de klacht van :
mevrouw
k l a a g s t e r
tegen:
de heer mr
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure:
1.1 Bij brief van 15 april 2010, door de raad ontvangen op 16 april 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 6 mei 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op dezelfde datum is verzonden aan klaag-ster.
1.3 Bij brief van 19 mei 2010 door de raad ontvangen op dezelfde datum heeft klaag-ster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 28 september 2010 in aanwezigheid van partijen.
1.5 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzet van klaagster bij brief van 19 mei 2010.
2. De klacht/het verzet:
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door de belangen van klaagster niet goed te be-hartigen. Hij heeft zich in een incassoprocedure van een nutsbedrijf niet voor klaagster gesteld om verweer te voeren en ten onrechte medegedeeld dat hij niet beschikte over de stukken die nodig waren om het verweer te voeren.
2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zelf in persoon bij de rolrechter is verschenen terwijl verweerder dit had moeten doen, dat zij wel de stukken heeft overgelegd die verweerder nodig had en dat verweerder nog handelingen zou hebben verricht, nadat klaagster te kennen had gegeven geen gebruik meer te willen maken van zijn diensten.
3. Feiten:
3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Verweerder heeft klaagster rechtsbijstand gegeven in een drietal zaken; in casu gaat het om een incassogeschil met het waterbedrijf, waarbij klaagster van mening was dat haar excessieve kosten van waterverbruik in rekening werden gesteld. Verweerder heeft drie besprekingen met klaagster gevoerd, hij heeft klaagster schriftelijk en mondeling geadviseerd en medegedeeld dat hij klaagster alleen (met succes) zou kunnen bijstaan, indien zij hem van de benodigde stukken zou voor-zien.
3.3 In afwachting van de gevraagde stukken heeft verweerder een conclusie van antwoord ingediend in de procedure tegen de waterleverancier. Daarnaast heeft klaagster zich (blijkbaar) in persoon vervoegd bij de rolrechter op een tijdstip waarop verweerder nog gelegenheid had om de conclusie van antwoord in te die-nen en/of in afwachting was van de gevraagde stukken. Bij brief van 17 november 2009 heeft klaagster de rechtbank bericht dat verweerder haar belangen niet verder behartigt.
4. Beoordeling van het verzet
4.1 Het onderzoek in het verzet heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten danwel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat zijn in de beslissing van de voorzitter. De raad verenigt zich met het oordeel van de voor-zitter dat uit de stukken in het dossier niet blijkt dat verweerder zich onvoldoende van zijn taak heeft gekweten, dat hij de voortgang van de zaak veelvuldig zowel schriftelijk als mondeling met klaagster heeft besproken en dat hij om nadere stukken heeft gevraagd.
4.2 Het is (ook) de raad niet duidelijk geworden wat klaagster nu precies aan verweerder verwijt. In elk geval is klaagster niet in haar belangen geschaad geweest door zelf op de rolzitting te verschijnen op het moment dat de conclusie van antwoord nog door verweerder kon worden ingediend, hetgeen hij feitelijk ook heeft gedaan. Uit de conclusie van antwoord blijkt voorts dat verweerder zich niet heeft kunnen baseren op de door hem gevraagde door klaagster ter beschikking te stellen stukken, maar dat neemt niet weg dat verweerder wel ge-tracht heeft het ongunstige tij voor klaagster te keren.
4.3. De raad verklaart het verzet dan ook ongegrond.
BESLISSING:
De raad van discipline :
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr H. Brouwer, voorzitter, mrs. H. Dulack, S.M. Gaasbeek–Wielinga, M.J.G.H. Verviers en M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 46 H lid 4 Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.