Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-05-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0855
Zaaknummer
10-05
Inhoudsindicatie
Een advocaat is niet verplicht om zijn rolinstructie, zoals neergelegd in een B-formulier, met alle stukken op een zodanig tijdstip voor het inlevertijdstip en de roldatum aan de advocaat van de wederpartij toe zenden, dat deze op de roldatum voor het inlevertijdstip bij de advocaat van de wederpartij aanwezig is. Hoewel wellicht een en ander onvoldoende duidelijk in het door de van overheidswege voorgeschreven B-formulier tot uitdrukking wordt gebracht (daarop moet immers aangekruist worden of de op het roljournaal geplaatste mededeling al dan niet ten kennis van de advocaat van de wederpartij is gebracht) kan dit niet de bedoeling zijn. Het gaat hier om een vooraankondiging, dat een processtuk zal worden genomen, die onder het oude/niet digitale rolsysteem niet bekend was.
Uitspraak
10-05
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM
Bij brief d.d. 13 januari 2010 heeft mr. A.P.J.M. de Bruyn, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:
klager
advocaat te A.,
tegen:
verweerder
advocaat te B.,
1.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 22 maart 2010 waar klager en verweerder zijn verschenen.
De raad heeft bij de behandeling van de klacht in de volgende samenstelling zitting gehouden: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter en de mrs. E. Bige, J.R.O. Dantuma, C.J. Lunenberg-Demenint, E.J. Verster, leden van de raad, bijgestaan door mr A.M. van Rossum als griffier.
2.
De klacht luidt als volgt.
Klager verwijt verweerder handelen of nalaten, dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, waarbij schending van een of meer gedragsregels voor advocaten en dan met name regel 14.
3.
De raad gaat uit van de volgende gegevens.
Klager en verweerder zijn beiden advocaten. Zij behartigen de belangen van partijen in een of meer gezamenlijke procedures. Daarbij treedt verweerder op als (proces) advocaat in de zin van het landelijk procesreglement. Klager en verweerder verschillen van inzicht of de procesadvocaat de rolinstructies en de te nemen stukken voor de roldatum en het inlevertijdstip als bedoeld in het rolreglement moet indienen.
Klager staat op het standpunt, dat verweerder de rolinstructie, zoals neergelegd in het B-formulier, voor het inlevertijdstip en de roldatum met stukken en al aan verweerder dient toe te zenden en wel op een zodanig tijdstip, dat deze op de roldatum voor het inlevertijdstip bij hem aanwezig zijn. Klager meent, dat verweerder door de wijze waarop hij handelt, te weten het op of na het inlevertijdstip afgeven of toezenden van de stukken en de toezending aan de rechtbank van het B-formulier met daarop de mededeling “wederpartij geïnformeerd: ja” de rechtbank opzettelijk onjuist informeert.
Verweerder staat op het standpunt, dat het zogenaamde B-formulier slechts een mededeling bevat omtrent een toekomstige rolhandeling.
Voorts stelt verweerder, dat klager niet ontvankelijk is in verband met het ontbreken van belang. Gedragsregel 14 is niet van toepassing nu deze regel niet ziet op het indienen van stukken.
4.
De raad beoordeelt de klacht als volgt:
Ontvankelijkheid
Klager is ontvankelijk in zijn klacht. Klager heeft gesteld belang te hebben bij een correcte naleving van de rolreglement en gedragsregel 14 en daarmee is het belang gegeven.
Inhoudelijke beoordeling
De klacht heeft betrekking op een processtuk, dat in de visie van klager niet conform een aan de rechtbank gedane mededeling onmiddellijk aan klager ter hand is gesteld.
Uitgangspunt van het wettelijk systeem is, dat processtukken (formeel) tijdens een rolzitting genomen worden vanaf welk moment de advocaat van de wederpartij recht heeft op een afschrift van dit stuk. Niet gebleken is, dat als gevolg van de invoering van een elektronisch rolsysteem in dit wettelijk systeem verandering is gekomen. De advocaat van de wederpartij heeft derhalve nog altijd vanaf de rolzitting van woensdag om 10:00 uur (en niet eerder dan dat moment) recht op een afschrift van het processtuk. De verplichting om een afschrift aan de advocaat van de wederpartij ter hand te stellen kan onder meer geëffectueerd worden door dit per post te verzenden dan wel in een rolvak in de advocatenkamer te deponeren. Van de mededeling, die op de maandag daaraan voorafgaande door de advocaat van de partij die het stuk zal nemen in het digitaal roljournaal van de rechtbank wordt ingebracht behoeft geen afschrift aan de advocaat van de wederpartij te worden verzonden. Het gaat hier om een vooraankondiging, dat een processtuk zal worden genomen, die onder het oude/ niet digitale rolsysteem niet bekend was. Op deze mededeling heeft regel 1.8 van het Landelijk reglement voor de civiele rol inhoudende, dat van ieder bericht aan de rechtbank een kopie aan de wederpartij dient te worden gezonden, geen betrekking. Dit ondanks het feit dat op de mededeling, die in het roljournaal wordt geplaatst, moet worden aangekruist of dit al dan niet ter kennis van de advocaat van de wederpartij is gebracht. Dit laatste kan immers uitsluitend betrekking hebben op de op woensdag te verrichten rolhandeling. Dat wellicht een en ander onvoldoende duidelijk in het door van overheidswege voorgeschreven B-formulier tot uitdrukking wordt gebracht, kan verweerder niet worden verweten. In zoverre klager nog als belang naar voren heeft willen brengen, dat hij indien hij voorafgaande aan de rolzitting het afschrift van het processtuk zou ontvangen efficiënter en effectiever zou kunnen handelen overweegt de raad, dat klager op grond van het wettelijk systeem hierop geen aanspraak kan maken.
De klacht is derhalve ongegrond.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
De klacht van klager tegen verweerder is ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2010.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is verzonden op: 31 mei 2010