Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-07-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1238

Zaaknummer

10-82

Inhoudsindicatie

Onvoldoende begeleiding en verweer in een arbeidszaak. Klacht kennelijk ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

10-82

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Inzake:

klaagster,

wonende te [woonplaats]

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

1.

Klaagster heeft bij brief van 1 oktober 2009 bij mr. R.J.A. Dil, deken van de Orde van advocaten in het arrondissement Arnhem, een klacht tegen verweerder ingediend. De klacht is door de deken onderzocht en na afronding van zijn onderzoek heeft de deken de klacht met de bijgevoegde stukken bij brief d.d. 10 juni 2010 ter kennis van de raad gebracht. De stukken zijn op 11 juni 2010 door de raad ontvangen.

2.

De klacht luidt als volgt:

a.

Verweerder heeft zich onvoldoende ingespannen ten behoeve van het opstellen van het verweer tegen het verzoek van de werkgever van klaagster om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en heeft onvoldoende overleg met klaagster gepleegd over de inhoud van het verweer.

b.

Verweerder heeft klaagster onvoldoende deskundig terzijde gestaan tijdens de mondelinge behandeling van de zaak. In het verweerschrift is alleen maar de eerste helft van het verhaal van klaagster opgenomen. Klaagster heeft aan verweerder aangegeven, dat het verhaal in het verweerschrift incompleet was en met verweerder afgesproken, dat het ontbrekende gedeelte in de rechtszaal naar voren zou worden gebracht. Dit is niet gebeurd.

c.

Verweerder heeft klaagster onvoldoende begeleiding en bijstand verleend nadat de kantonrechter uitspraak had gedaan.

d.

Verweerder heeft altijd te laat of helemaal niet op brieven gereageerd.

3.

De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht bij voorzittersbeslissing dient te worden beslist.

4.

De voorzitter gaat uit van de volgende gegevens.

De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van klaagster nadat zij verwikkeld was geraakt in een arbeidsrechtelijke conflict met haar werkgever Stichting A. een organisatie die zorg verleent aan mensen met een beperking. Verweerder heeft klaagster bijgestaan in de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter. Bij beschikking van 18 maart 2009 concludeert de kantonrechter dat het niet aannemelijk is geworden, dat klaagster niet goed functioneert. Wel is de kantonrechter van oordeel dat het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden moet worden toegewezen, omdat het weinig waarschijnlijk is dat er nog sprake kan zijn van een goede samenwerking. De kantonrechter oordeelt voorts dat aan de werkgever een aantal zwaarwegende verwijten kunnen worden gemaakt en achtte een vergoeding op zijn plaats met toepassing van een factor 1,5 van de kantonrechtersformule.

5.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Verweerder ontkent dat hem in de tuchtrechtelijke zin iets te verwijten valt. Verweerder stelt klaagster voldoende deskundig en bekwaam in de ontbindingsprocedure te hebben bijgestaan. De zaak is, aldus verweerder, naar behoren met klaagster voorbereid en besproken, het verweer is in overleg met klaagster opgesteld en ook tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder klaagster naar behoren bijgestaan. Gezien de feiten en omstandigheden hebben de inspanningen van verweerder tot een goed resultaat voor klaagster geleid. Ook nadat de kantonrechter uitspraak had gedaan heeft verweerder contact gehouden met klaagster, die verweerder liet weten over de aan haar verleden rechtsbijstand tevreden te zijn

6.

De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a. en b.

Nu deze klachtonderdelen direct met elkaar samenhangen zal de voorzitter deze gezamenlijk beoordelen. Blijkens de brief van klaagster aan de deken van 21 april 2010 is de overweging van de kantonrechter: “Wat de beweegredenen voor ………(Stichting A.) om van ………..(klaagster)  af te willen dan wel zijn geweest is giswerk.” de kern van het gemaakte verwijt. Deze overweging is opgenomen op bladzijde 6 van de ontbindingsbeschikking van de rechtbank B, sector kanton, locatie O, van 18 maart 2009. Daaruit moet, in de visie van klaagster, worden afgeleid, dat het verweer onvoldoende is geweest. De voorzitter kan klaagster in deze redenering niet volgen. Dit is juist een overweging in het voordeel van klaagster. Omdat de werkgeefster niet aannemelijk heeft kunnen maken dat klaagster niet functioneerde is het giswerk en dat is redengevend geweest voor een relatief hoge ontslagvergoeding.

Uit de overgelegde stukken blijkt, dat verweerder in zijn verweerschrift deugdelijk verweer heeft gevoerd. Daarbij maakt een advocaat een keuze over wat hij in het belang van zijn cliënte wel en niet zal bespreken en benadrukken. Niet gebleken is, dat verweerder daarbij een verkeerde keuze heeft gemaakt.

Indien klaagster heeft willen stellen, dat indien zij haar volledige verhaal naar voren had kunnen brengen de arbeidsovereenkomst niet zou zijn ontbonden, gaat deze stelling niet op. Op grond van de stukken is de kantonrechter tot het oordeel gekomen, dat de arbeidsverhouding in aanzienlijke mate was verstoord en om die reden ontbonden moest worden. Niet aannemelijk is geworden, dat het complete verhaal van klaagster in dit oordeel van de kantonrechter verandering zou hebben gebracht.

De klachtonderdelen a. en b. zijn derhalve kennelijk ongegrond

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

In dit klachtonderdeel beklaagt klaagster zich er over, dat de werkgeefster geen fouten heeft erkend en dat klaagster van haar collega’s en de cliënten geen afscheid heeft kunnen nemen. Dit is iets wat de kantonrechter überhaupt niet had kunnen bewerkstelligen, zodat de klacht in zoverre deze betrekking heeft op de handelwijze van verweerder op dit punt geen doel treft.

In zoverre klaagster in dit klachtonderdeel nog andere verwijten heeft willen maken is de klacht onvoldoende onderbouwd.

Klachtonderdeel c. is derhalve kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klacht onderdeel d.

Uit de stukken valt niet af te leiden, dat verweerder te laat of helemaal niet heeft gereageerd. Klachtonderdeel d. is derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag kennelijk ongegrond.

HET VOORGAANDE LEIDT TOT DE VOLGENDE BESLISSING:

De klacht van klaagster tegen verweerder is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 9 juli 2010 door mr. M.J. Blaisse, voorzitter van de raad van discipline in het Rechtsgebied van het Gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 9 juli 2010.

Voorzitter