Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-07-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0894
Zaaknummer
R. 3426/10.56
Inhoudsindicatie
Ongegrond zijn de verwijten van de klagende wederpartij dat de advocaat zijn cliënt niet naar behoren heeft geadviseerd en geen uitvoering had behoren te geven aan een rechtbankbeschikking, ook dat hij klaagster op onnodige kosten heeft gejaagd door haar in rechte te betrekken omtrent de omgangsregeling. De advocaat is in diens hoedanigheid niet met zijn cliënt te vereenzelvigen. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 28 december 2008 heeft de gemachtigde van klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Middelburg. Deze heeft het dossier op 26 maart 2010 aan de Raad toegezonden, alwaar het is binnengekomen op 29 maart 2010.
1.2 Bij beslissing van 28 april 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is aan partijen verzonden op 3 mei 2010.
1.3 Bij brief van 7 mei 2010, bij de Raad ontvangen op 11 mei 2010, heeft klaagster verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.
1.4 Bij brief van 20 mei 2010 heeft (de gemachtigde van) klaagster stukken in het geding gebracht.
1.5 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.
1.6 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 7 juni 2010. Ter zitting is klaagster verschenen, vergezeld van mr. De W. Verweerder is verschenen. Mr. De W. en verweerder hebben elk een pleitnota overgelegd.
2. FEITEN
2.1 Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.
3. DE KLACHT EN HET VERZET
3.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij:
a. Met betrekking tot de behartiging van de verdeling van de boedel zich niet als een behoorlijk advocaat heeft gedragen door:
- geen uitvoering te geven aan de beschikking van de rechtbank van 26 november 2003, waardoor klaagster extra kosten heeft moeten maken;
- zijn cliënt niet naar behoren te adviseren, waardoor schade is ontstaan aan een kast ad € 7.500,00 en overige persoonlijke eigendommen van klaagster.
b klaagster onnodig op extra onkosten heeft gejaagd door haar in rechte te betrekken omtrent de omgangsregeling;
c klaagster onnodig heeft gegriefd door haar als moeder te diskwalificeren en niet in te gaan op haar zorgen over het kind;
d. heeft nagelaten zijn cliënt er op te wijzen dat hij niet handelt in het belang van zijn zoon.
3.2 In het verzet heeft klaagster haar bezwaar tegen verweerder gehandhaafd. Klaagster acht zich in de afdoening van haar klacht onvoldoende gehoord. Klaagster beroept zich ter ondersteuning van haar klacht op de in het geding gebrachte stukken, welke betrekking hebben op problemen met de zoon van klaagster en de cliënt van verweerder, hoofdzakelijk in de periode juni 2009 tot en met februari 2010.
4. B EOORDELING VAN HET VERZET
Klachtonderdelen a t/m d
4.1 De Raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit onder nummer 4.1 van de bestreden beslissing heeft weergegeven.
4.2 Ten aanzien van de klachtonderdelen a t/m d verenigt de Raad zich voorts met de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter en maakt haar oordeel tot het zijne.
In het verzet heeft klaagster, met een beroep op de door haar in het geding gebrachte stukken, bezwaren tegen de client van verweerder naar voren gebracht. Verweerder is in zijn hoedanigheid van advocaat niet met zijn cliënt te vereenzelvigen.
Het daaraan door klaagster toegevoegde verwijt dat verweerder zijn client op een andere manier had moeten adviseren is in het licht van het voorgaande ongegrond.
4.3 Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.
5. BESLISSING
5.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. E.J. van der Wilk, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2010.
griffier voorzitter