Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-12-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1296
Zaaknummer
R. 3435/10.65
Inhoudsindicatie
Een verzet dat niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingesteld is in beginsel niet-ontvankelijk. In casu geen rechtvaardigingsgronden voor een uitzondering op deze regel.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 28 november 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht
door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is op 6 april 2010 ontvangen door de Raad.
1.2 Bij beslissing van 29 april 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is aan partijen verzonden op 3 mei 2010.
1.3 Bij brief, gedateerd 12 mei 2010 en ontvangen door de Raad op 18 mei 2010, waarop staat “(aantekenen)”, heeft klaagster schriftelijk verzet aangetekend
tegen voormelde beslissing.
1.4 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage
hebben gelegen.
1.5 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 11 oktober 2010. Ter zitting is klaagster verschenen. Verweerster is, hoewel behoorlijk
opgeroepen, niet verschenen.
1.6 Bij brief van 12 oktober 2010 heeft de Raad klaagster verzocht binnen veertien dagen het verzendbewijs van het verzetschrift aan de griffie te zenden.
Klaagster heeft op dit verzoek niet gereageerd.
2. DE KLACHT EN HET VERZET
Klaagster verwijt verweerster dat zij:
a. haar functie als advocaat misbruikt om informatie over klaagster los te krijgen en klaagster lasterlijk bejegent;
b. stukken uit het dossier achterhoudt.
De gronden van het verzet
Klaagster heeft geen gronden voor haar verzet aangevoerd anders dan een herhaling c.q. uitwerking van de klacht.
3. VERWEER
Verweerster heeft tot haar verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:
3.1 Verweerster heeft gesteld dat haar gedragingen als privé persoon niet onder tuchtrechtelijke controle staan, tenzij die gedragingen zodanige raakvlakken
hebben met haar beroep van advocaat dat het vertrouwen in de advocatuur erdoor wordt geschaad. Daar was in dit geval naar de mening van verweerster geen
sprake van. Verweerster is voorts van mening dat zij haar positie niet heeft misbruikt. Ten slotte heeft verweerster gesteld dat uit een vonnis van 29 april 2009 van
de Rechtbank Den Haag volgt dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerster stukken voor haar achterhoudt.
4. BEOORDELING VAN HET VERZET
4.1 De Raad stelt vast dat het verzet van klaagster niet binnen de daarvoor geldende termijn is ontvangen. Bij brief van 12 oktober 2010 is klaagster in de gelegenheid gesteld binnen veertien dagen het verzendbewijs van haar verzetschrift aan de Raad te doen toekomen. Klaagster heeft hierop niet gereageerd, zodat de Raad het er voor moet houden dat klaagster niet kan aantonen dat zij tijdig het verzetschrift aan de Raad heeft doen toekomen. Nu klaagster geen andere rechtvaardigingsgronden terzake heeft aangevoerd, kan klaagster niet in haar verzet worden ontvangen.
5. BESLISSING
De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
- verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. M. Aukema, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt en mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 december 2010.
griffier voorzitter