Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-03-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0606
Zaaknummer
H 144-2009
Inhoudsindicatie
Verzet in zaak waarin klacht na ruim 7 jaar werd ingediend. Klacht is niet binnen redelijke termijn ingediend.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
H144-2009
raad van discipline
in het ressort ‘s-Hertogenbosch
BESLISSING
inzake
het verzet tegen de voorzittersbeslissing
betreffende de klacht van:
“klaagster”
tegen
“verweerder”
1. Het verloop van de klachtprocedure
1.1 Bij brief van 4 augustus 2009 heeft klaagster verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van de raad d.d. 22 juli 2009.
1.2 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de raad van 11 januari 2010. Aldaar zijn verschenen klaagster en verweerder.
2. De feiten
2.1 De raad gaat uit van de feiten zoals in de beslissing van de voorzitter omschreven, nu het verzet daartegen niet is gericht.
3. De klacht
3.1 De klacht bestaat uit de navolgende onderdelen
1. Verweerder heeft bij aanvang van de zaak onvoldoende duidelijk gemaakt wat de financiële voorwaarden voor de rechtsbijstand waren;
2. Verweerder heeft de privacy van klaagster geschonden.
4. De beslissing van de voorzitter
4.1 Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de informatie die verweerder al dan niet aan klaagster heeft gegeven betreffende de betaling van de werkzaamheden van verweerder bij aanvang van de zaak in april 2001. Klaagster heeft zich hierover bij brief dd. 27 mei 2009 beklaagd en stelt dat verweerder ten onrechte niet met haar over een toevoeging heeft gesproken en in juni 2002 een declaratie aan klaagster heeft gezonden, terwijl zij voor een toevoeging in aanmerking kwam.
De verweten handeling van verweerder heeft plaatsgevonden in de periode van 2001/2002. Een termijn van -in ieder geval- 7 jaar, kan niet worden gezien als een redelijke termijn voor indiening van deze klacht . Op grond van het bovenstaande heeft de voorzitter klaagster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel 1 van de klacht.
4.2. Klachtonderdeel 2 heeft betrekking op het feit dat verweerder op basis van door hem van de opvolgende advocaat ontvangen informatie de executie van het onherroepelijk vonnis weer heeft doen hervatten.
De eis van eerbiediging van de privacy van een cliënt gaat niet zover dat een advocaat wiens declaratie nog niet betaald is niet bij een van zijn opvolgers in dezelfde zaak zou mogen informeren naar ontwikkelingen in die zaak die op haar financiële positie van invloed zijn. Verweerder heeft in deze dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit onderdeel van de klacht heeft de voorzitter dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. Het verzet
5.1. Het verzet van klaagster houdt in dat zij stelt niet op de hoogte te zijn van eventuele termijnen die konden verstrijken voor het indienen van een klacht. De beslissing van de voorzitter dat haar klacht niet ontvankelijk is kan zij derhalve niet volgen.
6. Beoordeling van het verzet
6.1 Ten aanzien van klachtonderdeel 1 is de raad van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat met betrekking tot dit feit niet is onderbouwd waarom zo lang gewacht is met het indienen van de klacht. De raad is dan ook van oordeel dat na het verstrijken van 7 jaar geen sprake meer is van een redelijke termijn waarbinnen de klacht is ingediend. Het onderzoek en verzet heeft voorts niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter. Op grond daarvan is de raad met de voorzitter van oordeel dat klaagster in dit onderdeel van de klacht niet ontvankelijk is, zodat dit onderdeel van het verzet als ongegrond wordt afgewezen. Met betrekking tot onderdeel twee van de klacht heeft de raad niet kunnen vaststellen dat het onderzoek in verzet heeft geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de raad zich verenigt. Dit onderdeel van het verzet zal derhalve als ongegrond worden afgewezen.
7. Beslissing
De raad wijst het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van 22 juli 2009 als ongegrond af.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door: mr. J.P.M. van der Ham, voorzitter, mrs. E.J.P.J.M. Kneepkens, J.J.M. Goumans, L.W.M. Caudri, P.J.W.M. Theunissen, (leden), op 1 maart 2010.
Mr. P. Beens (plaatsvervangend griffier). Mr. J.P.M. van der Ham, voorzitter
Verzonden op 2 maart 2010
Tegen deze beslissing kan ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de advocatenwet geen hoger beroep worden ingesteld.