Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-04-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0725
Zaaknummer
08-267 A
Inhoudsindicatie
klachtonderdelen b en c gegrond;
Inhoudsindicatie
klachtonderelen a en d ongegrond.
Inhoudsindicatie
Mag een advocaat optreden tegen de contactpersoon van de stichting wanneer de contactpersoon aan de advocaat voor hemzelf belastende informatie heeft verstrekt op basis waarvan de stichting de contactpersoon op staande voet heeft ontslagen? Nee. Advocaat had moeten volstaan met het inlichten van het bestuur en het niet verder inhoudelijk adviseren of optreden. Klacht gegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 7 april 2009
in de zaak 08-267A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:
De heer
k l a g e r
tegen:
De heer mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 25 september 2008, bij de raad binnen gekomen op 29 september 2008, heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2009 in aanwezigheid van klager, zijn gemachtigde en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de daarbij gevoegde bijlagen 1 tot en met 3.
2. De klacht
2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet:
a) vanaf 2 juli 2007 gebrekkig met klager heeft gecommuniceerd;
b) zich tegen klager heeft gekeerd, terwijl klager als contactpersoon fungeerde van de stichting voor wie verweerder als advocaat optrad;
c) de stichting op lichtvaardige gronden heeft geadviseerd om klager op staande voet te ontslaan;
d) in de door de stichting tegen klager geëntameerde ontbindingsprocedure een onjuiste verklaring heeft afgelegd.
3. Feiten
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Verweerder trad op als advocaat van een stichting, waarvan klager directeur was. Verweerder heeft eind mei 2007 een eerste bespreking gevoerd met klager in verband met het door de stichting gewenste ontslag van een medewerkster van de stichting. Op 1 juni 2007 heeft verweerder aan klager onder meer bevestigd dat de stichting de cliënte van verweerder was en dat klager zijn aanspreekpunt was.
3.2 Op 7 juni 2007 heeft verweerder zijn advies in de ontslagkwestie van de medewerkster per e-mail aan klager verzonden. In dit bericht heeft verweerder aan klager geschreven dat hij met klager stil wenste te staan bij de precieze gang van zaken met betrekking tot de ondertekening van de arbeidsovereenkomst door de medewerkster en door klager namens de stichting.
3.3 Op 14 juni 2007 heeft verweerder aan klager per e-mail bericht dat verweerder twee dagen ervoor met de voorzitter van de stichting heeft afgesproken dat de voorzitter wordt ingekopieerd in de correspondentie tussen verweerder en klager.
3.4 Op 2 juli 2007 stuurde klager aan verweerder de arbeidsovereenkomst tussen de stichting en de medewerkster, gedateerd 7 september 2005, nadat klager eerder had gemeld niet over die overeenkomst te beschikken. Verweerder heeft in een telefoongesprek met klager op 2 juli 2007 zijn verbazing over de datering uitgesproken nu de medewerkster in 2004 bij de stichting was komen werken. Klager heeft vervolgens diezelfde dag hetzelfde contract maar nu met datum 7 september 2004 aan verweerder gestuurd.
3.5 Op 3 juli 2007 heeft klager aan verweerder per e-mail een memo gestuurd, waarin vermeld staat, onder andere: “Ik probeer je te bereiken, maar van jouw secretaresse heb ik begrepen dat je de hele dag onbereikbaar zal zijn. Ik heb afgelopen vrijdag jou een “afschrift” gestuurd van het contract dat ik indertijd aan [de medewerkster] heb overhandigd. Gisteren meldde jij mij terecht dat de datum (2005) niet overeenkomt met de datum (2004) waarop het contract feitelijk is afgegeven. ... Ik heb de datum veranderd naar 2004 met de toevoeging dat het memobriefje niet meer geldt. Dit had ik niet mogen doen. Ik heb stom gehandeld. Ik bied je hiervoor mijn oprechte verontschuldigingen aan. Jij bent mijn advocaat en ik behoor jou juiste informatie te verstrekken. Ik heb dit gedaan omdat [de medewerkster] alles verdraait en ik geen dossier heb opgebouwd. ... Ik verzoek je dit document niet in te brengen in het proces.” Klager heeft deze per e-mail in kopie gezonden aan alle bestuursleden van het bestuur van de stichting.
3.6 Op 3 juli 2007 heeft verweerder aan het bestuur van de stichting een notitie gestuurd over deze gang van zaken en over de positie van klager. Verweerder heeft in deze notitie vragen geformuleerd die het bestuur aan klager zou kunnen stellen tijdens een gesprek op 4 juli dat gepland was tussen het bestuur en klager. Het bestuur heeft klager op 4 juli 2007 op staande voet ontslagen.
3.7 Verweerder heeft op 13 februari 2008 een verklaring afgelegd ten behoeve van de mondelinge behandeling op 19 februari 2008 bij de sector kanton te Hilversum in de (voorwaardelijke) ontbindingsprocedure ex artikel 7:685 BW tussen de stichting en klager.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 In deze zaak staat vast dat verweerder optrad als advocaat van de stichting en niet als advocaat van klager. Voor zover daarover nog een misverstand bestond, heeft klager dit ter zitting erkend.
4.2 Vast staat tevens dat klager als contactpersoon fungeerde namens de stichting in de ontslagkwestie van de betreffende medewerkster. Klager heeft daardoor wel een zekere vertrouwensrelatie met verweerder gekregen ook al was hij niet de cliënt van verweerder.
4.3 Gelet daarop diende verweerder als advocaat van de stichting behoedzaam om te gaan met door klager als contactpersoon in de ontslagkwestie met de medewerkster verstrekte informatie voor zover deze ook betrekking had op klagers eigen positie als werknemer van de stichting. De raad zal de diverse klachtonderdelen met inachtneming van het voorgaande beoordelen.
4.4 De gang van zaken zoals hiervoor beschreven in 3.1 tot en met 3.4 heeft verweerder doen besluiten op 3 juli 2007, het bestuur van de stichting daarover in te lichten zonder klager daarvan vooraf op de hoogte te stellen. Het zou beter zijn geweest indien verweerder dat wel had gedaan maar alle omstandigheden afwegende is de raad van oordeel dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat verweerder dat niet heeft gedaan. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
4.5 Klachtonderdelen b) en c) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. De raad kan verweerder volgen voor zover hij heeft aangevoerd dat hij zich genoodzaakt zag het bestuur van zijn cliënte (de stichting) in te lichten over de gang van zaken zoals hiervoor in 3.1 tot en met 3.4 bedoeld en klagers rol hierin. Na de melding aan zijn cliënte, had verweerder zich echter moeten onthouden van verdere bemoeiingen in de zaak tegen klager. Door die melding ontstond immers een wijziging in klagers positie als verweerders contactpersoon in die van een potentiële tegenpartij, en wel op grond van informatie die verweerder van klager had ontvangen in de zaak van de medewerkster. Door dat niet te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Klachtonderdeel b) is derhalve gegrond, evenals klachtonderdeel c), met dien verstande dat de raad slechts het uitbrengen van advies tuchtrechtelijk laakbaar acht. Of dit op lichtvaardige gronden is geschied, kan de raad niet vaststellen terwijl evenmin is komen vast te staan dat verweerder zou hebben aangedrongen op het ontslag.
4.6 Met betrekking tot klachtonderdeel d) overweegt de raad dat hij niet kan vaststellen of de inhoud van de verklaring van verweerder onjuist is, nu partijen elkaar tegenspreken. Daarom is klachtonderdeel d) ongegrond.
Maatregel
4.7 Nu twee klachtonderdelen gegrond zijn acht de raad de navolgende maatregel passend en geboden.
BESLISSING:
4.8 De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen b en c gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a en d ongegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. M. le Belle, B. ten Doesschate, B.E. van der Molen, M.G.F. van Voorst tot Voorst, leden, met bijstand van mr. M. Stevens als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2009.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 7 april 2009 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde onderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten,
en ten aanzien van de gegrond verklaarde onderdelen door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie: 076 548 4607.