Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-06-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0199

Zaaknummer

09-003A

Inhoudsindicatie

Grievende uitlatingen. Klacht deels gegrond, deels ongegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

BESLISSING d.d. 23 juni 2009

in de zaak 09-003A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 8 januari 2009 binnengekomen klacht van:

k l a a g s t e r  sub 1

k l a g e r  sub 2

tegen:

de heer

v e r w e e r d e r

1.  verloop van de procedure:

1.1 Bij brief van 6 januari 2009, door de raad ontvangen op 8 januari 2009, heeft de deken van  de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 7 april 2009 in aanwezigheid van klagers en verweerder die zich van pleitnotities heeft bediend. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

a.  de in 1.1. bedoelde brief van de deken en van de stukken genummerd 1-8b in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. de klacht:

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

a. verweerder onbetamelijk, nodeloos grievend en in strijd met de goede omgangsvor-men heeft gehandeld;

b. verweerder nodeloos grievend is geweest ook wat betreft de aantijging/insinuatie van hem in zijn reactie op de klacht, daar waar hij schrijft dat hij zijn tijd beter zou kunnen besteden dan “een discussie over de interpretatie van gedragsregels die er naar mijn mening in elk geval niet voor bedoeld zijn om ingezet te worden als strategisch middel om de advocaat van de “tegenpartij” van de eigenlijke zaak af te leiden”. Een dergelij-ke toonzetting en het gebruik van dergelijke bewoordingen geven geen pas, aldus kla-gers.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klagers de norm, vastgelegd in art. 46 Advocatenwet, overtreden.

3. feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerder treedt sedert medio 2008 op voor mevrouw T, voormalig verzekerde van klaagster sub 1. Klager sub 2 is bij deze kwestie betrokken als advocaat in dienst van de rechtsbijstandverzekeraar. Klagers hebben mevrouw T. bijstand verleend in verband met door haar geleden stormschade.

3.2 In die periode heeft mevrouw T. de firma X aangewezen als expert ter vaststelling van de door haar geleden stormschade. Een concept van de taxatie-akte is voor akkoord aan me-vrouw T. voorgelegd. De definitieve versie van de akte d.d. 24 juli 2003 bevat een handtekening waarvan mevrouw T. ontkent dat zij die heeft geplaatst.

3.3 Mevrouw T. heeft aangifte tegen klager sub 2 gedaan. Deze heeft niet geleid tot vervol-ging. Mevrouw T heeft een beroep op de geschillenregeling van haar rechtsbijstandverze-kering gedaan. Het dossier is bestudeerd door een externe advocaat. Deze heeft negatief geadviseerd. Vervolgens heeft mevrouw T zich in 2008  tot verweerder gewend.

3.4 Verweerder heeft klagers bij brief van 23 juli 2008 geschreven:

“Met de nadien op 24 juli 2003 opgemaakte “akte van taxatie” is mijn cliënte niet akkoord. Niettemin is er op de kopie van deze akte die ik in mijn bezit heb een handtekening zichtbaar, gelijkend op die van mijn cliënte. Cliënte ontkent dat het haar handtekening betreft en heeft aanleiding te vermoeden dat deze handtekening op uw kantoor frauduleus, immers met het oogmerk het aldus opgemaakte stuk te gebruiken alsof mijn cliënte daarmee akkoord was gegaan, op het stuk geplaatst.

Cliënte stelt u (hoofdelijk) aansprakelijk voor alle geleden en nog te lijden schade, voortvloeiend uit het feit dat u ondanks bezwaren van T(…) akkoord bent gegaan met de betreffende akte van taxatie en tevens voor alle schade, voortvloeiend uit het plaatsen van de op die van cliënte gelijkende handtekening op de betreffende “akte van taxatie” en het verder gebruik van die akte.

Deze brief beoogt de loop van de verjaringstermijn te stuiten.

(…)”

3.5 In zijn brief van 11 oktober 2008 aan de deken als reactie op de door klager ingediende klacht heeft verweerder onder meer geschreven:

“Ik meende dan ook dat ik mijn tijd beter kon besteden aan het verlenen van rechtshulp aan mensen die dat nodig hebben, in plaats van een discussie op te volgen over de interpretatie van de gedragsregels, die er naar mijn mening in elk geval niet voor bedoeld zijn om ingezet te worden als strategisch middel om de advocaat van de tegenpartij van de eigenlijke zaak af te leiden.”

4. beoordeling van de klacht

4.1 Nu de klacht is gericht tegen het optreden van de advocaat van  de wederpartij van kla-gers heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advoca-tentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat die advocaat een grote mate van vrijheid toe-komt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrij-heid is niet onbeperkt; deze kan ondermeer worden ingeperkt indien de advocaat zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij of diens advocaat. Het optreden van ver-weerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld. Het feit dat de cliënte van verweerder verzekerde van klaagster sub 1 was en eerder is bijgestaan door klager sub 2 maakt dit niet anders.

4.2 De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het zonder nadere feitelijke onderbouwing uitspreken van het vermoeden dat klagers zich schuldig hebben gemaakt aan fraude, past een advocaat niet. Een advocaat dient voordat hij dergelijke op zichzelf genomen zware aantijgingen uit, zich van feiten en omstandig-heden te hebben vergewist die dergelijke uitlatingen ook kunnen dragen. Daarvan is niets gebleken. Integendeel, de aangifte van verweerders cliënte tegen klager sub 2 heeft niet geleid tot strafvervolging en het beroep op de geschillenregeling heeft niet geleid tot een ander resultaat. Het enkele feit dat verweerder namens zijn cliënte de gewraakte uitingen aan het adres van klagers heeft geplaatst, maakt het voorgaande niet anders. De advocaat behoudt een eigen verantwoordelijkheid in deze, met name ten aanzien van de wijze waarop hij het standpunt van zijn cliënte verwoordt. Daarbij meent de raad dat de uitla-tingen geen enkel redelijk doel hebben gediend nu de brief waarin de uitlatingen zijn op-genomen enkel en alleen diende ter stuiting van de verjaring van een vordering, blijkens de tekst van die brief zelf en zoals ook door verweerder ter zitting naar voren gebracht. Dat doel had ook zonder de gewraakte uitlating kunnen worden bereikt. De klacht onder a is dan ook gegrond.

4.3 Hoewel ook de gewraakte passage uit verweerders brief aan de deken (klachtonderdeel b) minst genomen ongelukkig is geformuleerd is de raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de grens van het tuchtrechtelijk ontoelaatbare is overschreden. Dit onderdeel acht de raad ongegrond.

 

5. maatregel

5.1 De maatregel van een enkele waarschuwing acht de raad passend en geboden.

 

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

- klachtonderdeel a gegrond;

- klachtonderdeel b ongegrond;

- legt verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing;

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. J.R. Goppel, mr. A. de Groot, mr. B. Rood-veldt, mr. M.L.F.J. Schyns, leden, met bijstand van mr. L. Koning als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2009.

 

 

voorzitter         griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 23 juni 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan wat betreft het gegrond geoordeelde onderdeel bij het hof van discipline hoger beroep worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan wat betreft het ongegrond geoordeelde onderdeel bij het hof van disci-pline hoger beroep worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mo-gelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezonden aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder telefoon-nummer 076 -548 4607.

* * * * *