Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-01-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0129
Zaaknummer
08-338A
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
zaak 08-338A
datum beslissing 12 januari 2009
Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline naar aanleiding van de op 11 december 2008
bij de raad binnengekomen klacht van:
De heer
klager,
tegen
De heer Mr.
verweerder.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten te
Amsterdam van 10 december 2008, door de raad ontvangen op 11 december 2008, kenmerk 0809-
110K, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
FEITEN
Op grond van bedoelde stukken wordt van het volgende uitgegaan.
Klager is bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 8 mei 2003 veroordeeld tot een
gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien voorwaardelijk. Zowel klager als de officier van
justitie hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Bij arrest van het gerechtshof Leeuwarden
van 2 november 2004 is klager veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar
en tbs met dwangverpleging. Het cassatieberoep van klager werd afgewezen. De tbs met
dwangverpleging is op 18 mei 2006 aangevangen.
Verweerder heeft klager vanaf maart 2004 bijgestaan in zijn strafzaak. Klager heeft daarover destijds
een klacht tegen verweerder ingediend. Bij beslissing van 22 augustus 2005 heeft de raad van
discipline Amsterdam de klacht ongegrond verklaard.
In de loop van 2007 heeft klager verweerder opnieuw benaderd met het verzoek hem bij te staan in
het kader van de door hem gewenste beeindiging van de opgelegde tbs-maatregel. Verweerder heeft
aan dat verzoek gehoor gegeven en namens klager in kort geding opheffing van de tbs met
dwangverpleging gevorderd. Bij vonnis van 29 mei 2008 heeft de Voorzieningenrechter van de
rechtbank Den Haag de vordering van klager afgewezen. Namens klager heeft verweerder daartegen
hoger beroep ingesteld. Tijdens het opstellen van de memorie van grieven heeft klager verweerder
meegedeeld de samenwerking te willen beeindigen. De behandeling van de zaak is vervolgens op
verzoek van klager overgenomen door een andere advocaat.
Bij brief met bijlagen van 11 oktober 2008 aan de deken heeft klager zich beklaagd over verweerder.
KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft
gehandeld doordat hij
a) klagers zaak inhoudelijk niet goed heeft behandeld, in het bijzonder doordat hij de
Voorzieningenrechter niet voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom de tbs-maatregel moest
worden beeindigd, waardoor klagers vordering tot beeindiging is afgewezen; en doordat
08-338A 1.4,1.5.10,8.2
verweerder te weinig aandacht heeft besteed aan de rapportages van gedragsdeskundigen
Pauw en Coutinho; en
b) teveel uren aan de zaak heeft besteed, waardoor de opvolgend advocaat klager niet adequaat
kan bijstaan.
BEOORDELING
De voorzitter is van oordeel dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is en overweegt daartoe het
volgende.
Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen
verantwoordelijkheid, in overleg met de client, dient te bepalen met welke aanpak van zaken de
belangen van zijn client het beste zijn gediend. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in
het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en
adviseert en de belangen van de client daardoor worden geschaad of kunnen wordeirt geschaad. Het
handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
Het is te begrijpen dat klager teleurgesteld is over het feit dat de tbs-maatregel niet is opgeheven. Het
enkele feit dat een zaak niet wordt gewonnen betekent echter nog niet, dat de advocaat zijn werk niet
goed heeft gedaan. In het onderhavige geval heeft verweerder tegenover de verwijten van klager
uiteengezet waarom hij de zaak heeft aangepakt zoals hij heeft gedaan. Deze aanpak komt de
voorzitter zeker niet kennelijk onjuist voor. Meer in het bijzonder is niet gebleken dat verweerder de
Voorzieningenrechter kennelijk onvoldoende heeft duidelijk gemaakt waarom de tbs-maatregel
volgens klager diende te worden beeindigd. Integendeel, in de door verweerder opgestelde kort
geding dagvaarding van 11 april 2008 wordt dat standpunt uitvoerig beargumenteerd, onder meer met
een beroep op de gegrondverklaring van een bij het Regionaal Tuchtcollege voor de
Gezondheidszorg ingediende klacht over de ondeugdelijkheid van de psychiatrische rapportage die
mede de basis vormde voor de oplegging van de tbs-maatregel. Verweerder heeft onweersproken
aangevoerd dat hij veelvuldig overleg met klager heeft gehad over de inhoud van de conceptdagvaarding.
Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij op de kort geding zitting wel degelijk is ingegaan op
de opmerkingen van de landsadvocaat over de rapportages van gedragsdeskundigen Pauw en
Coutinho. Tegenover dit gemotiveerde verweer heeft klager geen feiten aangevoerd die zijn standpunt
ondersteunen.
De conclusie luidt, dat de gedragingen van verweerder, gemeten naar genoemde maatstaf, niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn.
De voorzitter is van oordeel dat klager geen eigen belang heeft bij klachtonderdeel b), zodat hij daarin
niet ontvankelijk moet worden verklaard. Het gaat hier immers om een discussie tussen verweerder en
de opvolgend advocaat over de verrekening van uren in het kader van de overdracht van de
toevoeging door verweerder aan die opvolgend advocaat. Klager staat daarbuiten.
Op grand van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat, met toepassing van artikel 46g
Advocatenwet, de klacht gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk
moet worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond; en
klachtonderdeel b) kennelijk niet-ontvankelijk.
08-338A 1.4,1.5.10,8.2
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 12
januari 2009.
r\
Voorzitter
Deze beslissing is verzonden op
Ingevolge artikel 46h Advocatenwet kunnen klager en de deken van de orde van advocaten in het
arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing
verzet doen bij de raad van discipline in het ressort Amsterdam, postbus 75265,1070 AG Amsterdam.
Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift waarin de gronden van het
verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van veertien dagen begint op de
dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn
moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van
de termijn van veertien dagen is niet mogelijk.
08-338A 1.4,1.5.10,8.2