Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-06-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0186

Zaaknummer

09-009U

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerder haar onjuist te hebben geadviseerd over betalingen die zij (nog) mocht doen voor haar in financiële moeilijkheden verkerende werkmaatschappij. In deze zaak zijn onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder klaagster onjuist heeft geadviseerd. Klaagster verwijt verweerder voorts dat hij haar niet heeft weerhouden van het aanvragen van het faillissement van haar werkmaatschappij. Gezien het feit dat de post huur het overgrote deel van de schulden in het faillissement van de werkmaatschappij uitmaakt, is de raad van oordeel dat klaagster veeleer belang had bij een eerdere dan een latere aanvraag van het faillissement. Beide klachtonderdelen ongegrond.

Uitspraak

 

 

 

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

 

 

BESLISSING d.d. 29 juni 2009

in de zaak 09-009U

______________________________

 

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 8 januari 2009 bij de raad binnengekomen klacht van:

 

k l a a g s t e r

 

tegen:

 

v e r w e e r d e r

 

 

1.             Verloop van de procedure

 

1.1         Bij brief van 7 januari 2009, door de raad ontvangen op 8 januari 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht. 

 

1.2         De klacht is behandeld ter zitting van 6 april 2009 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.3         De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1. genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 5, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

 

2.             Klacht

 

2.1         De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

 

(a)    in besprekingen gevoerd eind november 2005 en 1 maart 2006 ten onrechte tegen klaagster heeft gezegd dat zij bepaalde intercompany vorderingen van haar holding op haar werkmaatschappij zou kunnen voldoen vanuit de werkmaatschappij;

 

(b)   klaagster na afloop van het tweede adviesgesprek in maart 2006 niet heeft weerhouden van het doen van eigen aangifte tot faillietverklaring van haar werkmaatschappij.

 

3.             Feiten

 

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

 

3.1.       Klaagster is bestuurster en aandeelhoudster van een holdingmaatschappij welke vennootschap op haar beurt alle aandelen hield in een werkmaatschappij, waarvan klaagster eveneens bestuurster was. In de loop van 2005 is de werkmaatschappij van klaagster in financiële problemen gekomen. Daarover heeft zij eind november 2005 en op 1 maart 2006 besprekingen gevoerd met verweerder.

 

3.2     Vervolgens heeft klaagster het faillissement van haar werkmaatschappij aangevraagd. Het faillissement is uitgesproken op 9 augustus 2006. Kort daarna is klaagster aangesproken door de curator van haar werkmaatschappij. Daarbij heeft de curator ondermeer gevorderd dat betalingen door de werkmaatschappij aan klaagsters holding zouden worden vernietigd in verband met het bepaalde in artikel 47 van de Faillissementswet. Nadat een opvolgend curator was aangesteld heeft klaagster met die curator een schikking kunnen treffen in welk kader zij tegen finale kwijting ruim € 11.000 aan de boedel van haar werkmaatschappij heeft voldaan.

 

4.         Beoordeling klachtonderdeel (a):

 

4.1         Verweerder heeft aangevoerd dat hij klaagster erop heeft gewezen dat zij de facturen van de crediteuren van de werkmaatschappij naar chronologie diende te betalen en dat zij niet alleen aan haar holdingmaatschappij mocht betalen. Daargelaten de vraag of betaling naar chronologie de juiste maatstaf is voor het antwoord op de vraag of een vennootschap in “zwaar weer” bepaalde betalingen aan groepsmaatschappijen mag verrichten, is de raad van oordeel dat het dossier en hetgeen ter zitting is behandeld onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat verweerder klaagster onjuist heeft geadviseerd. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

4.2         Daarbij kan worden voorbijgegaan aan het feit dat verweerder mogelijk in verzuim is gebleven door niet schriftelijk zijn adviezen aan klaagster te bevestigen. De klacht richt zich immers niet daartegen.

 

5.       Beoordeling klachtonderdeel (b):

 

5.1     De raad constateert dat de totale schuldenlast van de werkmaatschappij van klaagster in het faillissement € 35.186,17 beliep, waarvan een bedrag van € 27.928,89 zag op door de werkmaatschappij verschuldigde huurpenningen. Gezien het feit dat de post huur het overgrote deel van de schulden in het faillissement uitmaakt, is de raad van oordeel dat klaagster veeleer belang had bij een eerdere dan een latere aanvraag van het faillissement van haar werkmaatschappij. De raad vermag niet in te zien wat verweerder in dit verband te verwijten valt. Hetgeen klaagster ter zitting heeft opgemerkt over het feit dat het faillissement en de afwikkeling daarvan door klaagster als zeer onaangenaam zijn ervaren, dat zij ongeveer € 10.000 aan advocaatkosten heeft moeten maken en dat zij na het faillissement gedurende een bepaalde periode veel minder heeft kunnen werken, doet aan het voorgaande niet af. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

6.       beslissing

 

De raad van discipline: verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

 

Aldus gewezen door: mr. T.J.M. Gijsberts, voorzitter, mr. H. Dulack, mr. E.J. Ferman, mr. D.J.S. Voorhoeve, mr. M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. P.J. Mijnssen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2009.

 

 

voorzitter                                                                                          griffier

De beslissing is in afschrift op 29 juni 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

-  klaagster

-  verweerder

-  de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

-  de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

Van deze beslissing kan beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

-  klaagster

-  verweerder

-  de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

-  de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

 

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in  het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

 

a.          Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.          Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d.     Telefonische informatie

076 – 548 46 07