Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-05-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0661
Zaaknummer
09-033A
Inhoudsindicatie
Klachtonderdeel b ongegrond.
Inhoudsindicatie
Klachtonderdelen a en c gegrond.
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerder dat door zijn toedoen geen minnelijke regeling tot stand is gekomen en dat hij onvoldoende heeft gecommuniceerd met klager. De raad oordeelt dat verweerder klager onvoldoende heeft gewezen op de goede en kwade kansen van het niet tijdig aanvaarden van een schikkingsaanbod. Klacht rondom communicatie eveneens gegrond. Berisping, rekening houdend met recent opgelegde maatregel i.v.m. soortgelijke klacht.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 18 mei 2009
in de zaak 09-033A
___________________________________________________________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 29 januari 2009 binnengekomen klacht van:
De heer
klager
tegen:
De heer mr.
verweerder
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 27 januari 2009, door de raad ontvangen op 29 januari 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 maart 2009 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 15 met bijlagen, zoals vermeld in de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2. Klacht
2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld omdat hij:
a) door zijn toedoen geen minnelijke regeling van de ontslagkwestie tussen klager en de gemeente D tot stand is gekomen;
b) hij heeft nagelaten om verzekeraar A. van de ontwikkelingen in de procedure tegen de gemeente op de hoogte te houden;
c) moeizaam heeft gecommuniceerd met klager; verweerder reageerde niet op veelvuldige telefoontjes en emailberichten van klager.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Klager is in november 1999 betrokken geweest bij een verkeersongeval, waarbij hij een whiplash heeft opgelopen. Na beëindiging van de bijstand door klagers rechtsbijstandverzekeraar wordt klager sinds 2001 door verweerder bijgestaan in de letselschadezaak.
3.3 In deze zaak speelde enerzijds de gemeente D. als werkgever van klager een rol en anderzijds verzekeraar A, de verzekeringsmaatschappij van de aansprakelijke partij. Verweerder was met beide tegenpartijen in overleg. Vanaf 2005 is door de gemeente D het voornemen geuit klager te zullen ontslaan niet op grond van arbeidsongeschiktheid maar op grond van onbekwaamheid. De afwikkeling met A kon pas afgerond worden nadat duidelijkheid over de arbeidszaak zou zijn verkregen.
3.4 In 2005 en 2006 heeft verweerder diverse gesprekken gehad met de gemeente. Eén en ander heeft er uiteindelijk toe geleid dat de gemeente een schikkingsvoorstel heeft gedaan, dat eruit bestond dat de gemeente, naast een drieënhalfjarige WW-uitkering, een bedrag van € 45.000 aan klager zou betalen. Dit voorstel is op 15 februari 2006 door verweerder met klager besproken. Ook heeft verweerder toen met klager gesproken over de wijze waarop de schadezaak met A zou kunnen worden afgewikkeld. Verweerder heeft in een brief van 23 februari 2006 aan klager het besprokene bevestigd. Tevens doet verweerder een aanbeveling om het voorstel te aanvaarden en voegt hij een opmerking toe over de termijn van acceptatie:
“In het kader van de minnelijke regeling hebben [A.] en de gemeente [D.] hun maximale regelingsbereidheid getoond. Enkel en alleen indien de rechter hen hiertoe verplicht, zullen zij tot een hogere uitkering komen. […]
Alles overwegende, zou ik u willen adviseren om met voornoemd afwikkelingsvoorstel in te stemmen. Nu kan ik mij heel goed voorstellen dat u nog vragen en/of opmerkingen heeft. Uiteraard ben ik bereid om deze te beantwoorden. Hierbij merk ik overigens op dat de advocaat van de gemeente [D.] enige druk uitoefent met betrekking tot de periode waarbinnen u dient aan te geven of u akkoord gaat met haar voorstel. Graag zou ik met betrekking tot het voorstel van de gemeente [D.] dus snel van u willen vernemen. […]”
3.5 Klager wilde graag nog nadenken over het voorstel van de gemeente en heeft verweerder telefonisch verzocht om de gemeente om enig uitstel te vragen. Daartoe zond verweerder op 28 februari 2006 een brief aan de advocaat van gemeente, waarin verweerder verzoekt om nader overleg te hebben en klager niet te houden aan een termijn tot 1 maart 2006:
“[…] Op woensdagmiddag bespraken wij de casus van mijn cliënt […] en uw opdrachtgeefster, de gemeente [D.].[…]
Richting de gemeente [D.] is hij zeer erkentelijk voor het gegeven dat zij begaan zijn met zijn lot, echter, concreet laat zich dit nog niet vertalen. […]
De argumentatie zoals ik bovenstaand heb weergegeven, afgezet tegen de argumentatie van de gemeente [D.], zouden nader overleg rechtvaardigden. Zou u met uw opdrachtgeefster willen bespreken of hiertoe de bereidheid bestaat? In de tussentijd verzoek ik u om [klager] niet aan de termijn tot 1 maart a.s. te houden. […]”
3.6 Hierop heeft de gemeente op 10 maart 2006 aan klager laten weten dat hij wordt ontslagen en dat het schikkingsvoorstel is vervallen:
“[…] Ondanks onze langdurige inspanningen om tot een voor u acceptabele minnelijke regeling te komen, moeten wij thans vaststellen dat die niet tot enig resultaat hebben geleid. […]
In verband met het bovenstaande zijn wij overgegaan tot definitieve besluitvorming. Wij hebben besloten u met ingang van 1 april 2006 te ontslaan uit dienst van de gemeente [D.] […]. […]”
3.7 Vervolgens heeft verweerder tegen het ontslagbesluit bezwaar en beroep ingesteld. Verweerder sprak met verzekeraar A. af dat eerst de procedure tegen de voormalig werkgever zou worden afgewacht voordat op het afwikkelingsvoorstel van A. zal worden gereageerd.
3.8 Nadat de procedure tegen de gemeente in het nadeel van klager was geëindigd vond verweerder het noodzakelijk om ter bepaling van de concrete schade een actuariële herberekening te doen plaatsvinden. Die zou dan samen met een concept¬dagvaarding aan A. worden gezonden om A. tot een hoger aanbod te bewegen.
3.9 In oktober 2007 heeft verweerder opdracht gegeven om deze actuariële herberekening op te stellen. Uiteindelijk is deze tussen 23 januari en 28 februari 2008 ontvangen.
3.10 In de periode 2006-2008 heeft klager geregeld e-mails aan verweerder gestuurd met het verzoek om op de hoogte te worden gebracht van de stand van zaken in de door verweerder behandelde kwestie. Dit leidde niet steeds tot een (volledige) reactie. Zo berichtte klager op 22 november 2006:
“[…] Tot op heden nog geen reactie van u ontvangen.
Ben erg benieuwd naar de stand van zaken en welke stappen u heeft/ of gaat ondernemen richting gemeente betreffende het bezwaarschrift. […]”
3.11 Vergelijkbare e-mailberichten zond klager in deze periode vaker. Zo schreef klager op 3 september 2007:
“[…]Tot op heden heb ik nog geen reaktie op mijn mailtjes gehad.
Kunt u mij zeggen binnen welke termijn ik een antwoord kan verwachten? […]”
En opnieuw op 10 oktober 2007:
“[…] Verder moet ik tot mijn grote teleurstelling konstateren dat ik nog steeds geen duidelijk antwoord heb op mijn vragen/verzoeken die ik in mijn diverse mailtjes heb gesteld.
E.e.a. roept bij mij alleen maar meer onduidelijkheid/frustratie op hetgeen zeker mijn situatie niet ten goede komt.
Ik verzoek u – mij per omgaand – te informeren waarom ik nog geen reaktie heb ontvangen en binnen welke termijn ik een reaktie mag ontvangen. […]”
3.12 Verweerder reageerde af en toe, zoals op 23 januari 2008:
“Hartelijk dank voor uw mail. Ik begrijp dat de stappen welke ik de laatste tijd in uw zaak heb willen nemen tot onduidelijkheid aanleiding geven. Welnu, ik kan u niet vertellen met wie en waarom de besprekingen met [A.] zijn beëindigd. […]”
3.13 Eén en ander heeft er uiteindelijk toe geleid dat klager op 7 april 2008 aan verweerder heeft gemeld dat hij niet langer door verweerder wenste te worden bijgestaan.
4. Beoordeling
4.1 De raad zal de klachtonderdelen hierna afzonderlijk beoordelen.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de raad als volgt.
De raad vat deze klacht zo op dat klager het verweerder kwalijk neemt dat hij niet adequaat en niet overeenkomstig klagers bedoeling heeft gereageerd op het aanbod van de gemeente en dat hij klager niet heeft gewezen op de goede en kwade kansen van het niet tijdig aanvaarden van dit aanbod.
4.3 Het gesprek tussen klager en verweerder van 15 februari 2006 over onder meer het aanbod van de gemeente is door verweerder op 23 februari 2006 aan klager bevestigd. In zijn brief d.d. 28 februari 2006 aan de advocaat van de gemeente verwijst verweerder naar een gesprek met deze advocaat op 22 februari 2006, waarbij kennelijk ook de termijn voor acceptatie van het aanbod vóór 1 maart 2006 aan de orde is gekomen. Van deze termijn maakt verweerder echter geen melding in zijn hiervoor bedoelde brief aan klager van 23 februari 2006, anders dan de mededeling dat er door de gemeente enige druk wordt uitgeoefend om het voorstel te accepteren.
4.4 Klager heeft verweerder na ontvangst van de brief van 23 februari 2006 verzocht om uitstel aan de gemeente te vragen. In de bovengenoemde brief d.d 28 februari 2006 aan de advocaat van de gemeente vraagt verweerder niet alleen om uitstel, maar stelt hij ook de voorgestelde regeling ter discussie. In de brief die verweerder op dezelfde dag ter begeleiding aan klager stuurt, wijst verweerder erop dat de gemeente haar hand dieper in eigen boezem moet steken. In die brief aan klager wordt echter evenmin gerept over de gestelde termijn voor acceptatie van 1 maart 2006.
4.5 Gezien het bovenstaande is de raad van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder klager voldoende heeft gewezen op de door de gemeente gestelde termijn noch op de geringe kans van slagen van het verzoek om uitstel in het licht van de door de gemeente gestelde termijn. Ook is niet komen vast te staan dat verweerder klager heeft gewezen op de mogelijkheid dat het aanbod zou worden ingetrokken als het niet voor 1 maart 2006 geaccepteerd zou zijn. De raad is van oordeel dat verweerder aldus een inschattingsfout heeft gemaakt die hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Klachtonderdeel a is dan ook gegrond.
4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de raad als volgt.
Naar oordeel van de raad is niet vast komen te staan dat verweerder nagelaten heeft om verzekeraar A. voldoende op de hoogte te houden.
Klachtonderdeel b is dan ook ongegrond.
4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de raad als volgt.
Dit klachtonderdeel betreft de gebrekkige communicatie tussen verweerder en klager.
4.8 Uit het klachtdossier blijkt – onder meer uit de hiervoor in 3.10 en 3.11 genoemde emailberichten – dat klager vele malen geïnformeerd heeft naar de stand van zaken en dat verweerder in meerdere gevallen slechts gedeeltelijk, onduidelijk of geheel niet heeft gereageerd op vragen van klager. Ter zitting heeft verweerder dit niet weersproken. Ook als een advocaat zelf geen nieuwe ontwikkelingen te melden heeft behoort hij naar het oordeel van de raad te reageren op herhaalde vragen van zijn cliënt. Ook in een langlopende zaak, zoals een letselschadezaak nu eenmaal vaak is, behoort een advocaat de communicatie met zijn cliënt gaande te houden. Naar het oordeel van de raad is verweerder daarmee in gebreke gebleven en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar .
5. Maatregel
5.1 Mede gezien de recent aan verweerder opgelegde tuchtrechtelijke maatregel naar aanleiding van een soortgelijke klacht acht de raad het opleggen van na te noemen maatregel op zijn plaats.
6. Beslissing
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a en c gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. B. ten Doesschate, mr. A. de Groot,
mr. D.J.S. Voorhoeve, mr. M.G.F. van Voorst tot Voorst, leden, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 mei 2009.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 18 mei 2009 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
en ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen door
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud wor¬den ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076 - 548 4607.