Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-03-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0756

Zaaknummer

08-182 H

Inhoudsindicatie

Groot aantal dekenbezwaren gegrond verklaard, waaronder het in strijd met artikel 4 van de samenwerkingsverordening 1993 aangaan van een samenwerkingsverband met een juridisch adviesbureau alsmede daaruit voortvloeiende gedragingen. Vanwege het relatief lange tijdsverloop tussen aankondiging van het ambtshalve onderzoek en indiening van het dekenbezwaar en het feit dat de praktijkvoering inmiddels aan redelijke maatstaven beantwoordt, wordt de maatregel van berisping opgelegd.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 24 maart 2009

in de zaak 08-182 H

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 27 juni 2008 binnengekomen dekenbezwaar van:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

 

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 26 juni 2008, bij de raad binnengekomen op 27 juni 2008 heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 7 oktober 2008 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 t/m 11.3 in de bij die brief gevoegde inventarislijst en van de brief met bijlage van verweerder d.d. 6 oktober 2008.

2 Het bezwaar

2.1 Het bezwaar houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

  

 a) in strijd met artikel 4 van de samenwerkingsverordening 1993 een

  samenwerkingsverband is aangegaan met een juridisch adviesbureau;

b) een juriste heeft ingeschakeld op freelance basis, die hij naar cliënten toe heeft

  betiteld als kantoorgenote, waarmee hij kennelijk de indruk wilde wekken dat zij

  advocaat was en deel uitmaakte van zijn kantoor;

c) in strijd met hetgeen een advocaat betaamt medewerkers van het juridisch

  adviesbureau en de juriste (zelfstandig) heeft laten werken in zijn dossiers;

d) in strijd met de inschrijvingsvoorwaarden van de raad voor rechtsbijstand

  medewerkers van het juridisch adviesbureau en de juriste werkzaamheden in

  toevoegingszaken heeft laten verrichten;

 e) met betrekking tot de werkzaamheden van de juriste in toevoegingszaken de

  deken onjuist heeft voorgelicht en daarbij heeft getracht de juriste te bewegen

  dezelfde onjuiste informatie aan de deken te verschaffen;

f) in strijd met de (financiële) zorg die verweerder jegens zijn cliënten heeft te

  betrachten in het kader van de samenwerking met het juridisch adviesbureau op

  de uren die medewerkers van dat adviesbureau bij hem in rekening brachten een

  opslag bij zijn cliënten heeft doorberekend. Deze financiële consequenties zijn

  daarbij niet met de cliënt besproken;

  g) in strijd met de (financiële) zorg die verweerder jegens zijn cliënten heeft te

  betrachten in het kader van de samenwerking met de juriste op de uren die zij

  hem in rekening brachten een opslag bij zijn cliënten heeft doorberekend. Deze

  financiële consequenties zijn daarbij niet met de cliënt besproken;

h) in een echtscheidingsprocedure op een aantal punten zijn cliënt onjuist heeft

  geadviseerd. Op het moment dat hij zich dat realiseerde dan wel had

  moeten realiseren heeft verweerder dit jegens de cliënt ontkend en

  gebagatelliseerd en daarbij de werkzaamheden met betrekking tot de onjuiste

  advisering in rekening gebracht;

i) op een brief waarin verweerder op zijn functioneren werd aangesproken, heeft

  gereageerd op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens de deken de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van de bezwaren kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is

  verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerder is met ingang van 1 september 2004 een samenwerkingsverband aangegaan met een juridisch adviesbureau, welke samenwerking in oktober 2005 is beëindigd.

3.2 Onderdeel van deze samenwerking bestond eruit dat medewerkers van het juridisch adviesbureau (zelfstandig) werkzaamheden verrichtten in zaken van verweerder. Deze werkzaamheden werden door verweerder met een opslag aan de cliënt in rekening gebracht. Aan de cliënten is niet meegedeeld dat de in rekening gebrachte uren niet waren besteed door verweerder, maar door een medewerker van het juridisch adviesbureau.

Verweerder liet de medewerkers ook werkzaamheden verrichten in zaken waarvoor gefinancierde rechtsbijstand was aangevraagd.

3.3 In de periode augustus 2005 tot en met januari 2006 heeft een juriste freelance werkzaamheden voor verweerder verricht. In deze periode heeft de juriste verschillende cliënten van verweerder (zelfstandig) geadviseerd en werkzaamheden verricht in hun dossiers. De juriste declareerde de gewerkte uren aan verweerder tegen een uurtarief van

€ 50,-- exclusief BTW. Verweerder belastte deze uren aan de cliënten door tegen een hoger uurtarief (tussen de € 145,-- en € 165,-- exclusief BTW). Cliënten werden van deze afspraak niet op de hoogte gesteld. Verweerder liet de juriste ook werkzaamheden verrichten in zaken waarvoor gefinancierde rechtsbijstand was aangevraagd. In correspondentie met zijn cliënten refereerde verweerder aan deze juriste als zijn kantoorgenote.

3.4 In de periode maart 2005 tot mei 2006 heeft verweerder een cliënt bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Daarbij heeft verweerder een aantal fouten gemaakt. Nadat verweerder deze fouten had onderkend, heeft hij nagelaten excuses te maken en in plaats daarvan zijn uurtarief verhoogd en een aanvullend voorschot verzocht. De cliënt heeft verweerder door tussenkomst van een nieuwe advocaat aansprakelijk gesteld. In een brief aan verweerder informeert deze advocaat dat zij haar cliënt de klachtprocedure van de orde van advocaten heeft uitgelegd. In zijn reactie op deze brief schrijft verweerder:

“(…) In de toekomst zal ik u graag een wederdienst bewijzen. Mijn geheugen is lang.”

3.5 Naar aanleiding van de afwikkeling van de samenwerking heeft de directeur van het juridisch adviesbureau van een klacht ingediend tegen verweerder. De toenmalige deken heeft deze klachtbrief bij brief van 15 maart 2006 doorgestuurd aan verweerder en meegedeeld dat deze brief aanleiding geeft tot het starten van een ambtshalve onderzoek. Dat onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot het onderhavige dekenbezwaar. Namens verweerder heeft diens advocaat een aantal keer verzocht om een gesprek met de toenmalige deken. Aan deze verzoeken is geen gehoor gegeven.

4 Beoordeling

Ad onderdeel a en d

4.1 Ten aanzien van het onder a genoemde bezwaar heeft verweerder ter rechtvaardiging aangevoerd dat hij zich pas in de loop van 2005 heeft gerealiseerd dat de samenwerking met het juridisch adviesbureau in strijd was met de samenwerkingsverordening.

Ten aanzien van het onder d. genoemde bezwaar heeft verweerder gesteld dat hij zich niet heeft gerealiseerd dat de inschrijvingsvoorwaarden van de Raad voor Rechtsbijstand inhouden dat de toegevoegde advocaat de werkzaamheden persoonlijk dient te verrichten. Naar het oordeel van de raad dienen advocaten met de voor hen geldende regels c.q. verordeningen bekend te worden verondersteld. Het feit dat verweerder zich niet of onvoldoende heeft gerealiseerd dat hij in strijd handelde met deze regels, rechtvaardigt zijn handelwijze niet. De bezwaren zijn derhalve gegrond.

Ad onderdeel b

4.2 Ter rechtvaardiging van het onder b genoemde bezwaar heeft verweerder aangevoerd dat hij de juriste nooit als advocaat heeft geafficheerd. Naar de raad begrijpt, houdt het bezwaar van de deken vooral in dat verweerder de indruk heeft willen wekken dat de juriste advocaat was en deel uitmaakte van het kantoor. Uit de stukken blijkt dat verweerder in een brief aan zijn cliënt de juriste heeft aangeduid als “zijn kantoorgenote”. Daardoor heeft verweerder bij deze cliënt een verkeerde indruk gewekt. Het bezwaar is mitsdien gegrond.

Ad onderdeel c

4.3 Verweerder heeft erkend dat hij de door hem ingeschakelde juriste alsmede de medewerkers van het juridisch adviesbureau zelfstandig werkzaamheden in zijn zaken liet verrichten. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is vast komen te staat dat verweerder deze werkzaamheden niet altijd controleerde. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder mitsdien de hem opgedragen zaken niet deugdelijk en zorgvuldig behandeld. Ook dit bezwaar is gegrond.

Ad onderdeel e

4.4 Het onder e genoemde bezwaar is door verweerder niet weersproken noch heeft hij daartegen verweer gevoerd. De raad houdt het er daarom dat verweerder het bezwaar erkend.

Ad onderdeel f en g

4.5 Ten aanzien van deze onderdelen heeft verweerder aangevoerd dat hij zijn controlerende werkzaamheden in zaken vaak niet in rekening bracht en waar nodig mitigeerde. Terzake van de door hem gehanteerde opslag heeft verweerder een vergelijking gemaakt met de verhouding tussen een stagiairesalaris en het door een stagiaire in rekening te brengen honorarium. Met de deken is de raad van oordeel dat het er om gaat dat wanneer een cliënt ermee instemt dat een ander dan de advocaat die de opdracht heeft aanvaard, werkzaamheden verricht, over diens honorarium duidelijkheid wordt verschaft. Door zulks na te laten heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het bezwaar is derhalve gegrond.

Ad onderdeel h

4.6 Verweerder heeft erkend dat hij zijn cliënt in een echtscheidingsprocedure op een aantal punten onjuist geadviseerd. Ter rechtvaardiging heeft verweerder aangevoerd dat hij niet meer adequaat kon reageren vanwege de in die periode zodanig toenemende problematiek met onder andere de directeur van het juridisch adviesbureau. Persoonlijke problemen van verweerder, hoe vervelend ook, disculperen hem niet voor gemaakte fouten. Ook dit bezwaar is mitsdien gegrond.

Ad onderdeel i

4.7 Ten aanzien van onderdeel i merkt verweerder op dat hij niet voldoende afstand heeft kunnen houden om de eigen belangen te behartigen. Daarbij doelt verweerder op uitlatingen door hem gedaan richting de directeur van het juridisch adviesbureau waarmee verweerder sinds de afwikkeling in allerlei (klacht)procedures is verwikkeld. Verweerder gaat er aan voorbij dat de deken bij zijn bezwaar ook de communicatie met een (medewerker van zijn) cliënt alsmede de opvolgend advocaat van een cliënt heeft betrokken. Op dat punt heeft verweerder het bezwaar niet weersproken noch heeft hij daartegen verweer gevoerd. Met de deken is de raad van oordeel dat verweerder door zich jegens eerdergenoemde personen uit te laten zoals hij heeft gedaan, niet heeft gehandeld zoals het een advocaat betaamt. Ook dit bezwaar is mitsdien gegrond.

5. Maatregel

De bezwaren zijn alle gegrond. Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt de raad dat de bezwaren in zijn geheel bezien een ernstiger strafmaat rechtvaardigen dan de hierna op te leggen berisping. Daarbij heeft de raad rekening gehouden met een tweetal omstandigheden, namelijk 1) het relatief lange tijdsverloop tussen de aankondiging van het ambtshalve onderzoek en de indiening van het dekenbezwaar en 2) het feit dat verweerder desgevraagd ter zitting heeft aangegeven dat de huidige praktijkvoering aan redelijke maatstaven beantwoord, hetgeen de deken heeft beaamd.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. E.J. Ferman, J.R. Goppel, L.D.H. Hamer, M. Pannevis, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 maart 2009.

voorzitter       griffier

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 maart 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC 

  Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax

  Het faxnummer van het hof van discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof.

d.  Telefonische informatie

  076 – 548 4607.