Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-01-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0819
Zaaknummer
08-137A
Inhoudsindicatie
Klaagster heeft klacht ingediend tegen verweerder, die als haar voormalig advocaat haar in rechte had betrokken in verband met openstaande declaraties.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 20 januari 2009
in de zaak 08-137A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad op de klacht van:
mevrouw
klaagster
tegen:
de heer mr.
verweerder
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 5 mei 2008, door de raad ontvangen op 6 mei 2008, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2. Bij beslissing van 28 mei 2008 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klachtonderdelen a. en b. kennelijk ongegrond verklaard en de klachtonderdelen c. t/m e. kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 30 mei 2008 aan klaagster is verzonden.
1.3. Bij brief van 12 juni 2008, door de raad ontvangen op 20 juni 2008, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter. Klaagster heeft bij brief van 17 juni 2008 het verzet nader toegelicht.
1.4. Het verzet is behandeld ter zitting van 11 november 2008 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5. De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van de brieven van klaagster van 12 en 17 juni 2008 met bijlagen.
2. Klacht; verzet
2.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 advocatenwet:
a. klaagster heeft gedagvaard in kort geding op 4 april 2007 in verband met openstaande declaraties van verweerder;
b. in een procedure in 2004 niet alle stukken in het geding heeft gebracht;
c. niets heeft gedaan aan problemen die klaagster met de overheid had;
d. zich ten onrechte heeft bezig gehouden met een spiekbrief van mr. A;
e. de belangen van klaagster niet goed heeft behartigd inzake de acties van het huurteam.
2.2. Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk niet ontvankelijk respectievelijk kennelijk ongegrond heeft verklaard aangezien verweerder is tekort geschoten in de dienstverlening aan klaagster. Voorts had klaagster onvoldoende middelen om de declaraties van verweerder te voldoen. De orde van advocaten heeft een in 2000 door klaagster ingediende klacht niet serieus genomen.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Verweerder heeft klaagster vanaf mei 1999 juridische bijstand verleend in huurgeschillen. Klaagster wilde komen tot beëindiging van de huurovereenkomsten die met huurders X en Y waren aangegaan, alsmede tot ontruiming van de desbetreffende woningen. Verweerder heeft namens klaagster tegen X een kort geding procedure aanhangig gemaakt. Deze vordering is afgewezen. Verweerder heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
3.3 Aanvankelijk was afgesproken dat verweerder zijn werkzaamheden op betalende basis zou verrichten. Later, op 14 oktober 1999, heeft verweerder namens klaagster een toevoeging aangevraagd. Klaagster en verweerder spraken af dat de facturen die onder de toevoeging zouden kunnen vallen, in afwachting van de beslissing op de toevoegingaanvraag, zouden worden gecrediteerd. Met betrekking tot de voor de toevoegingaanvraag verrichte werkzaamheden is afgesproken, dat klaagster die zou voldoen door middel van een afbetalingsregeling van NLG 1.000,- per maand. De toevoeging is in mei 2000 afgewezen en bij brief van 27 mei 2000 heeft verweerder zijn werkzaamheden over de maanden oktober tot en met december 1999 aan klaagster in rekening gebracht.
3.4 Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klaagster in mei 2000 beëindigd.
3.5 Klaagster heeft daarna tegen de afwijzing van de toevoeging verschillende procedures gevoerd. De declaraties over de maanden oktober tot en met december 1999 zijn door verweerder voorlopig (opnieuw) gecrediteerd. De toevoegingaanvraag is echter definitief afgewezen. Hiervan heeft klaagster verweerder niet op de hoogte gesteld.
3.6 Op 2 augustus 2002 heeft verweerder de declaraties over de maanden oktober tot en met december 1999 ten bedrage van € 3.804,21 opnieuw aan klaagster verzonden. De declaraties zijn onbetaald gebleven. In verband daarmee heeft verweerder op 2 april 2007 met verlof van de voorzieningenrechter ten laste van klaagster conservatoir beslag gelegd.
4. Beoordeling van het verzet
4.1 Het door klaagster opgestelde verzetschrift tegen de op 30 mei 2008 aan partijen verzonden beslissing is op 20 juni 2008 door de raad ontvangen. Blijkens artikel 46h advocatenwet dient het verzet binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van de beslissing te worden ingesteld, zodat klaagster het verzet tegen de beslissing van 28 mei 2008, die op 30 mei 2008 aan partijen werd verzonden, niet tijdig heeft ingesteld.
4.2 De inhoud van deze bepaling uit de advocatenwet, alsmede dat het verzet bij de raad van discipline moet worden ingediend (met vermelding van het postadres) is vermeld onder de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van 28 mei 2008. Dat klaagster haar verzetschrift bij de rechtbank heeft ingediend, dient dan ook voor haar rekening te blijven. Een en ander leidt tot de conclusie dat klaagster het verzet te laat heeft ingesteld, zodat zij niet ontvankelijk is.
4.3 De raad voegt aan het vorenstaande ten overvloede toe dat – in het geval het verzet ontvankelijk was geweest – het verzet ongegrond zou zijn verklaard, aangezien de (plaatsvervangend) voorzitter op goede gronden tot zijn beslissing is gekomen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet niet ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. M. Le Belle, mr. B. ten Doesschate, mr. J.R. Goppel , mr. L.D.H. Hamer, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2009.
voorzitter griffier
De beslissing is in afschrift op 20 januari 2009 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.