Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-06-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0166

Zaaknummer

09-040U

Inhoudsindicatie

Gedragsregel 10 lid stelt dat een advocaat in een strafzaak geen processtukken aan de media verstrekt. Verweerder heeft geluidsbanden en verbatim uitwerkingen daarvan, die onderdeel vormden van een strafdossier, ter beschikking gesteld aan de redactie van Netwerk. De raad is van oordeel dat sprake is van een rechtvaardigingsgrond nu verweerder -onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid- heeft gehandeld met instemming van zijn cliënt en diens belang rechtvaardigde dat de geluidsbanden en de verbatim verslagen aan de redactie van Netwerk werden overhandigd. Daarbij heeft verweerder de gerechtvaardigde belangen van derden in voldoende mate ontzien door met de redactie van Netwerk de afspraak te maken dat de geluidsopnamen in de uitzending niet ten gehore zouden worden gebracht. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking genomen dat het vonnis inmiddels -materieel- onherroepelijk was en er van "trial by media" geen sprake (meer) kon zijn. Bezwaar van de deken ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

BESLISSING d.d. 29 juni  2009

in de zaak 09-040U

______________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 5 februari 2009 bij de raad binnengekomen bezwaar van:

De deken der orde van advocaten te Utrecht

d e k e n

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 3 februari 2009, door de raad ontvangen op 5 februari 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht het bezwaar ter kennis van de raad gebracht. 

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van 6 april 2009 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1. genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 10, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. Bezwaar

2.1 Het bezwaar houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet processtukken uit een door hem behandeld strafdossier heeft verstrekt aan de redactie van het televisieprogramma “Netwerk”. 

3. Feiten

Voor de beoordeling van het bezwaar kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1. Verweerder is als advocaat voor een cliënt, die verdacht werd van seksueel misbruik van zijn dochter, opgetreden in een strafzaak. Verweerders cliënt is terzake gedagvaard.

3.2. Het OM heeft tot vrijspraak gerequireerd. De raadsman heeft (subsidiair) vrijspraak bepleit.

 

3.3. Bij vonnis van 25 april 2008 is verweerders cliënt door de rechtbank Utrecht vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen:

“Met professor W.A. Wagenaar is de rechtbank van oordeel dat de onder 2.3 beschreven wijze van totstandkoming van de aangifte hoogst ongebruikelijk is en zeker geen voorkeur verdient, omdat het herinneringsproces dat achter de aangifte schuil gaat op deze manier moeilijk te duiden is.”]

In rechtsoverweging 3.4 heeft de rechtbank bovendien overwogen:

“De rechtbank onderschrijft de kritische kantekeningen van Wagenaar, zowel ten aanzien van de wijze van totstandkoming van de aangifte, alsmede ten aanzien van de inhoud van de verklaringen van aangeefster op en aantal punten. Het feit dat de betrouwbaarheidstoetsing van de aangifte door de wijze van totstandkoming nagenoeg onmogelijk is, alsmede het feit dat de verklaringen inconsistenties en onwaarschijnlijkheden bevatten, brengt mee dat de rechtbank niet de volle overtuiging heeft dat de verklaringen van aangeefster volledig op waarheid berusten.”

3.4. Verweerder heeft de geluidsbanden van de verhoren van de dochter van zijn cliënt  en de verbatim uitwerkingen daarvan aan de redactie van het televisieprogramma “Netwerk” overhandigd. In een televisie-uitzending van het programma Netwerk op 25 april 2008 is een item gewijd aan de strafzaak tegen de cliënt van verweerder. In de uitzending is een kort fragment van de geluidsbanden uitgezonden waarop de stemmen van de betrokken politiebeambten herkenbaar te horen zijn.

3.5. Bij brief van 30 mei 2008 heeft de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Utrecht een klacht tegen verweerder bij de deken ingediend. Bij brief van 20 oktober 2008 heeft het openbaar ministerie de deken bericht dat zij afziet van het voortzetten van de klachtprocedure omdat de deken inmiddels bij gelegenheid van een bespreking op 10 oktober 2008 had laten weten zelf dekenbezwaar voor te leggen aan de raad van discipline.

4. Beoordeling van het bezwaar.

4.1 De raad stelt voorop hetgeen is bepaald in gedragsregel 10 lid 2: in een strafzaak verstrekt de advocaat geen afschrift van processtukken aan de media. De advocaat is terughoudend met het geven van inzage in die stukken. Vast is komen te staan dat verweerder in strijd met de genoemde regel heeft gehandeld door de geluidsbanden en de verbatim uitwerkingen daarvan aan de redactie van het programma Netwerk ter beschikking te stellen.

4.2 Verweerder heeft aangevoerd dat de overgelegde verbatim uitwerkingen van de geluidsbanden geen processtukken zijn en dat de geluidsbanden zelf slechts ter controle van de verbatim uitwerkingen aan de redactie van Netwerk zijn overhandigd. Verweerder meent daarom dat geen sprake is van (een materiële) overtreding van artikel 10 lid 2 van de gedragsregels. De raad kan verweerder hierin niet volgen en is van oordeel dat vast staat dat de geluidsbanden, die onderdeel uitmaakten van het procesdossier, aan de redactie van Netwerk zijn verstrekt en dat de verbatim uitwerkingen van die banden, welke zonder voorbehoud aan de redactie van Netwerk zijn overhandigd, als processtukken hebben te gelden nu zij qua inhoud identiek zijn aan de geluidsbanden.

4.3 Verweerder heeft voorts aangevoerd dat de zaak, hoewel formeel niet onherroepelijk, materieel wel als zodanig moest worden beschouwd. Vast stond immers dat er gelet op de gerequireerde, bepleite en uitgesproken vrijspraak geen hoger beroep zou worden ingesteld. Daarmee was geen sprake meer van een processtuk, aldus verweerder. Ook hierin kan de raad verweerder niet volgen. De raad is van oordeel dat ook sprake is van een processtuk als het vonnis onherroepelijk is geworden. Formeel was daarvan overigens nog geen sprake, nu de appèltermijn van het vonnis van 25 april 2008 ten tijde van de uitzending door Netwerk nog liep en verweerders cliënt nog geen afstand had gedaan van de mogelijkheid om appèl in te stellen.

4.4 Verweerder heeft zich tenslotte beroepen op een rechtvaardigingsgrond gelegen in het belang van zijn cliënt. Hetgeen verweerder in dit verband heeft aangevoerd komt erop neer dat het belang van zijn cliënt uitdrukkelijk vorderde dat de geluidsbanden en de verbatim uitwerkingen daarvan aan de redactie van Netwerk ter beschikking zouden worden gesteld, welk belang in dit geval zwaarder diende te wegen dan het naleven van gedragsregel 10 lid 2. In dat kader heeft verweerder gewezen op de criteria als geformuleerd bij de uitspraak van de raad van discipline Amsterdam van 14 april 2003 in een zaak naar aanleiding van het ter inzage geven van het strafdossier in de strafzaak rond de dood van ‘het meisje van Nulde’ aan journalisten. Volgens deze uitspraak zijn de volgende elementen van belang voor de tuchtrechtelijke beoordeling van het aan de media beschikbaar stellen van of het de media inzage geven in – een strafdossier:

- toestemming van de cliënt;

- het in rechte te respecteren belang van de cliënt;

- het opsporingsbelang;

- de gerechtvaardigde belangen van derden.

4.5 Verweerder heeft aangevoerd dat aan de zaak van zijn cliënt in de media uitvoerig aandacht is besteed en dat zijn cliënt als gevolg daarvan beschadigd is geraakt in die zin dat zowel in de directe omgeving van verweerders cliënt als ook in ruimere kring een zeer negatief beeld van verweerders cliënt is ontstaan, welk beeld door het vonnis van 25 april 2008 onvoldoende is gecorrigeerd. In dat kader had de cliënt van verweerder een in rechte te respecteren belang bij een (verdere correctie) van het van hem onstane beeld door het meewerken aan de uitzending van Netwerk en het in dat kader beschikbaar stellen van de verbatim uitwerkingen en de geluidsbanden aan de redactie van Netwerk. Verweerder heeft voorts onweersproken aangevoerd dat hij heeft gehandeld met instemming van zijn cliënt.

4.6 Gezien de ernst van de aan de cliënt van verweerder ten laste gelegde feiten en de daaraan in de media bestede aandacht oordeelt de raad dat verweerders cliënt inderdaad een in rechte te respecteren belang had bij het beschikbaar stellen van de geluidsbanden en de verbatim uitwerkingen daarvan aan de redactie van Netwerk. Hierbij is naar het oordeel van de raad van belang dat het vonnis van 25 april 2008 weliswaar aandacht besteedt aan de verschillen tussen de processen-verbaal en de geluidsopnamen daarvan, maar dat de rechtbank daarop een gematigder visie heeft dan verweerder en diens cliënt hebben.

4.7 Ten aanzien van het opsporingsbelang, dat verweerder in beginsel bij zijn afweging omtrent het overhandigen van de geluidsbanden en de verbatim uitwerkingen diende te betrekken, overweegt de raad dat dit in de onderhavige zaak – waarin vrijspraak was gevorderd en uitgesproken – geen rol van betekenis meer speelde.

4.8 Ten aanzien van de gerechtvaardigde belangen van derden oordeelt de raad dat verweerder deze belangen in voldoende mate bij zijn afweging heeft betrokken. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de geluidsbanden uitsluitend ter controle op de juistheid van de verbatim uitwerkingen aan de redactie van Netwerk heeft overhandigd en dat hij met die redactie de mondelinge afspraak had gemaakt dat de geluidsbanden niet in de uitzending zouden worden gebruikt. De raad heeft geen reden om aan deze onweersproken mededelingen van verweerder te twijfelen en oordeelt op grond daarvan dat verweerder zich de belangen van derden – in het bijzonder de bij het verhoor betrokken politiebeambten – in voldoende mate heeft aangetrokken.

4.9 Het voorgaande overziende oordeelt de raad dat sprake is van een rechtvaardigingsgrond voor de overtreding van gedragsregel 10 lid 2, nu verweerder – onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid – heeft gehandeld met instemming van zijn cliënt en diens belang rechtvaardigde dat de geluidsbanden en de verbatim verslagen aan de redactie van Netwerk werden overhandigd. Daarbij heeft verweerder de gerechtvaardigde belangen van derden in voldoende mate ontzien door met de redactie van Netwerk de afspraak te maken dat de geluidsopnamen in de uitzending niet ten gehore zouden worden gebracht.

4.10 Ten overvloede overweegt de raad dat de achtergrond van artikel 10 lid 2 gedragsregels, ondermeer de wens is om een zogenoemd “trial by media” te voorkomen. De raad is van oordeel dat – nadat verweerders cliënt was vrijgesproken en het vonnis – materieel- onherroepelijk was geworden – trial by media niet meer aan de orde was.

4.11 Gezien het voorgaande is de raad van oordeel dat het bezwaar ongegrond is.

5. Beslissing

De raad van discipline verklaart het bezwaar ongegrond.

Aldus gewezen door: mr. T.J.M. Gijsberts, voorzitter, mr. H. Dulack, mr. E.J. Ferman, mr. D.J.S. Voorhoeve, mr. M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. P.J. Mijnssen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2009.

voorzitter        griffier

De beslissing is in afschrift op 29 juni 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in  het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 – 548 46 07