Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-09-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0134

Zaaknummer

09-092A

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft langere tijd verzuimd om een toevoegingsvergoeding te verrekenen. Het niet reageren op klagers verzoeken, het pas na ruim twee jaar na overname van de zaak en na interventie van de deken aan klager doen toekomen van een niet met urenvaststellingen onderbouwd voorstel tot verrekening en het pas ruim een half jaar later toezenden van een wel onderbouwd, gecorrigeerd voorstel, is naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk laakbaar. Verweerder heeft klager daarbij ten onrechte verwijten gemaakt. Klacht gegrond, enkele waarschuwing.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

 

 

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

 

 

BESLISSING d.d. 28 september 2009

in de zaak 09-092A

______________________________

 

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 2 april 2009 bij de raad binnengekomen klacht van:

k l a g e r 

 

tegen:

 

De heer mr.

v e r w e e r d e r

 

1.             Verloop van de procedure

 

1.1         Bij brief gedateerd “maart 2009”, door de raad ontvangen op 2 april 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht. 

 

1.2         De klacht is behandeld ter zitting van 7 juli 2009 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.3         De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 16.1, genoemd in de bij die brief ingevoegde inventarislijst.

 

2.             De klacht

 

2.1         De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet gedurende langere tijd heeft verzuimd om over te gaan tot verrekening van een toevoegingsvergoeding, ook nadat klager de deken om bemiddeling had verzocht;

 

3.             Feiten

 

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

 

3.1         Klager is als toegevoegd advocaat opgetreden in een strafzaak (het betrof een uitleveringskwestie). Bij brief van 20 maart 2006 heeft mr. G. Palanciyan, broer van verweerder, aan klager meegedeeld dat hij de behandeling van de betreffende zaak heeft overgenomen van klager.

 

3.2         Bij brief van 3 april 2006 heeft klager aan verweerders broer de toevoeging en een specificatie van de door hem gemaakte uren verzonden. Daarbij heeft klager geschreven verweerders verrekeningsvoorstel (van de toevoegingsvergoeding) te zijner tijd graag tegemoet te zien. Bij brief van 30 oktober 2006 heeft klager verweerder gevraagd om de toevoegingsvergoeding voor de behandeling van de strafzaak met hem te verrekenen. Nadat klager op deze brief geen antwoord ontving heeft hij verweerder bij brieven van 31 januari en 23 april 2007 aan zijn verzoek herinnerd. Ook op die brieven heeft verweerder niet gereageerd.

 

3.3         Bij fax van 23 september 2007 heeft verweerder klager bericht dat in de overgenomen zaak nog niet was gedeclareerd omdat de raad voor rechtsbijstand nog een verzoek tot toekenning van extra uren in behandeling had. Verder heeft verweerder klager daarbij verzocht om een urenspecificatie. Klager heeft gereageerd bij brief van 25 september 2007. Klager heeft erop gewezen dat hij de door verweerder gevraagde urenspecificatie op 3 april 2006 al aan hem had toegezonden. Verder heeft klager verweerder geschreven:

“Ik verzoek u dan ook met klem mij per omgaande te informeren waarom dit allemaal zo lang duurt en wanneer door mij te verwachten is dat ik een verrekeningsvoorstel tegemoet kan zien.”

 

Op deze brief heeft verweerder niet gereageerd. Bij brief van 24 april 2008 heeft klager verweerder verzocht voor 2 mei 2008 een verrekeningsvoorstel te doen en aangekondigd een klacht  te zullen dienen indien verweerder niet binnen de gestelde termijn zou reageren. Bij brief van 8 mei 2008 heeft klager de bemiddeling van de deken ingeroepen. Bij brief van 19 juni 2008 aan de deken heeft verweerder aangekondigd de toevoegingsvergoeding binnen vier weken met klager af te zullen rekenen. Bij brief van 16 juli 2008 heeft klager verweerder ondermeer geschreven:

“Het brengt mij er tot slot toe op te merken dat indien ik niet vóór 23 juli a.s., te weten een maand na de laatste brief van de Deken, geen degelijk verrekeningsvoorstel van u heb ontvangen, ik een officiële klacht bij de Deken tegen u zal indienen en het niet zal laten bij een verzoek om bemiddeling.”

Bij brief van 22 juli 2008 heeft verweerder klager een voorstel tot verrekening gedaan, overigens zonder de onderliggende urenvaststellingen in kopie mee te zenden. Verweerder heeft klager daarbij laten weten dat, indien hij zich niet in dat voorstel zou kunnen vinden, hij graag een tegenvoorstel tegemoet zou zien.

 

3.4     Eveneens op 22 juli 2008 heeft een kantoorgenoot van klager verweerder bericht dat klager na terugkeer van vakantie op 31 juli 2008 zou reageren. Bij faxbericht van 31 juli 2008 heeft klager verweerder verzocht “alle urenspecificaties en alle vaststellingen” aan hem te zenden. Op 19 augustus 2008 heeft verweerders kantoorgenoot klager bericht dat verweerder tot 21 september 2008 op vakantie was en daarna zou reageren. Op 26 november heeft klager verweerder een fax gezonden en hem tot vrijdagmiddag 28 november 2008, 16.00 uur de tijd gegeven om een fatsoenlijk verrekeningsvoorstel te doen en de bijbehorende urenvaststellingen aan hem toe te zenden. Bij brief van 27 november 2008 heeft de kantoorgenoot van verweerder laten weten dat verweerder tot 15 december 2008 op vakantie zou zijn.

         

3.5     Op 4 december 2008 heeft klager verweerder tot 17 december 2008 de tijd te geven om te reageren. Omdat hij niets van verweerder vernam, heeft klager bij brief van 23 december 2008 “een officiële klacht” tegen verweerder ingediend. Bij brief van 13 januari 2009 heeft de deken verweerder uitgenodigd om binnen twee weken te reageren. 

 

3.6     Bij brief van 25 januari 2009 heeft verweerder ondermeer aan de deken geschreven:

          “Ik deel u thans mede dat het mij bevreemdt dat hij plots meent over te moeten gaan tot het indienen van een klacht, te meer de verweten vertraging zeker voor een deel ook door hem is ontstaan, o.a. door de door mij eerder gememoreerde foutieve adressering door hem en dit de hele tijd, zelfs nadat mijn broer hem had aangegeven dat hij zich diende te richten tot/aan mij.

          Wel vermoed ik dat hij thans, al dan niet onder invloed van een slechte souffleur, meent mij met een klacht onder druk te kunnen zetten om meer te betalen dan ik hem voorstelde, middels mijn schrijven d.d. 21 juli 2008, hetgeen ik meen te kunnen funderen aan het objectieve gegeven dat hij tot op heden nalatig is gebleven een inhoudelijke reactie te geven op mijn voorstel d.d. 22 juli 2008.”

 

           Op 26 februari 2009 heeft verweerder vervolgens een met urenvaststellingen onderbouwd, in het voordeel van klager aangepast, voorstel voor verrekening van de toevoegingsvergoeding aan klager gezonden. Bij brief van 6 maart 2009 heeft klager verweerder bericht akkoord te gaan met het verrekeningsvoorstel maar daarin – gezien het tijdsverloop en toonzetting van verweerders brief van 25 januari 2009 – geen reden te zien om de klacht in te trekken.

 

4.       Beoordeling 

                      

          4.1     De raad overweegt dat verweerder, zeker nu het ging om de nakoming van een financiële verplichting, in dit geval tegenover een mede advocaat, (veel) voortvarender had dienen te reageren op klagers verzoeken tot verrekening, zonodig met de mededeling dat en waarom nog niet kon worden afgerekend en op welke termijn dat te verwachten was. Het geheel niet reageren op klagers verzoeken, het pas na ruim twee jaar na overname van de zaak en na interventie van de deken aan klager doen toekomen van een niet met urenvaststellingen onderbouwd voorstel tot verrekening en het pas ruim een half jaar later toezenden aan klager van een wel met urenvaststellingen onderbouwd, gecorrigeerd voorstel is – in onderlinge samenhang bezien – naar het oordeel van de raad zodanig in strijd met de welwillendheid die advocaten onderling dienen te betrachten, dat de grenzen van het tuchtrechtelijk laakbare door verweerder zijn overschreden De raad betrekt in zijn oordeel ook dat verweerder ten onrechte klager allerlei verwijten maakt in deze kwestie ten aanzien van de ontstane vertraging, bijvoorbeeld met betrekking tot de aanvankelijke adressering van klagers brieven aan verweerders broer. Aan verweerder was immers meegedeeld dat de broer de behandeling van de zaak had overgenomen. Voorts houden verweerder en zijn broer in hetzelfde pand kantoor. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder niet adequaat en weinig professioneel gehandeld in deze kwestie en in de afhandeling daarvan. De klacht is gegrond.

 

          5.     Maatregel

 

5.1   Met het voorgaande is komen vast te staan dat verweerder door te handelen als omschreven in de klacht heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

 

5.2   Alle omstandigheden bij zijn afweging betrekkende acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing op zijn plaats.

 

6.     Beslissing:

 

De raad van discipline:

-     verklaart de klacht gegrond;

-     legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

 

 

Aldus gewezen door: Mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. A. Gerritsen-Bosselaar, mr. J.M. van de Laar, mr. M. Pannevis, mr. B. Roodveldt, leden met bijstand van mr. P.J. Mijnssen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2009.

 

 

 

voorzitter                                                                                          griffier

 

 

De beslissing is in afschrift op 28 september 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

-  klager

-  verweerder

-  de deken van de Nederlandse orde van advocaten

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

 

Van deze beslissing kan beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

-  verweerder

-  de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in  het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

 

a.          Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.          Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d.      Telefonische informatie

076 – 548 46 07