Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-11-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0178

Zaaknummer

09-194A + 09-218A

Inhoudsindicatie

Klager (curator) en deken beklagen zich over het feit dat verweerder  - die optrad voor de failliet - zonder toestemming stukken heeft meegenomen uit de administratie die de curator onder zich hield. Klacht deels gegrond. dekenbezwaar gegrond; berisping.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

BESLISSING d.d. 24 november 2009

in de zaken 09-194A en 09-218A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr.

k l a g e r

tegen

de heer mr.

v e r w e e r d e r

en het bezwaar tegen verweerder van de deken

 

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 23 juli 2009, door de raad ontvangen op 24 juli 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht en het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht en het bezwaar zijn behandeld ter zitting van 21 september 2009. Ter zitting zijn verschenen klager, verweerder, zijn advocaat mr. B.L.M. Ficq en de deken. Van de zitting van 21 september 2009 is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad, en

- de stukken genummerd onder 1 t/m 14 en onder A en B in de bij deze brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:

(a) klager te verzoeken hem in de gelegenheid te stellen op het kantoor van klager de administratie van de failliete vennootschap van zijn cliënt in te zien en daaruit stukken te kopiëren en ten tijde van dat bezoek originele stukken mee te nemen uit die administratie zonder dat klager daarvoor toestemming had gegeven en zonder dat klager daarvan op de hoogte was;

(b) klager in diskrediet te brengen bij de rechtbank door klager er van te beschuldigen stukken te hebben achtergehouden waardoor de cliënt van verweerder zou zijn benadeeld en

(c) toen klager in bijzijn van verweerder bepaalde vragen van de recherche niet kon beantwoorden omdat de ontvreemde stukken ontbraken, geen melding te maken van het feit dat verweerder degene was die deze originele stukken had weggenomen.

2.2 Het bezwaar

Het bezwaar houdt in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door het vertrouwen dat advocaten onderling moeten hebben ten behoeve van een goede rechtspleging, althans het vertrouwen dat een derde (een curator) moet hebben in een advocaat die hij de vrijheid geeft om een dossier in te zien, ontoelaatbaar te schaden en aldus ook het vertrouwen in het behoorlijk functioneren van de advocatuur geschaad heeft.

 

3. Feiten

3.1 Verweerder trad op voor een bestuursvoorzitter van een inmiddels failliete groep vennootschappen. Klager was benoemd tot curator in de afwikkeling van het faillissement. In het kader van dat faillissement heeft klager aangifte gedaan ter zake van onder meer bedrieglijke bankbreuk. Verweerder heeft klager verzocht inzage te mogen hebben in de administratie van de bedrijven. Die inzage heeft in 2007 en op 6 februari 2008 plaatsgehad.

3.2 Tijdens het inzagebezoek aan het kantoor van klager op 6 februari 2008 heeft verweerder geconstateerd dat die administratie stukken bevatte die hij relevant achtte voor de uitkomst van de strafprocedure van zijn cliënt. Hij heeft de originele stukken, zonder overleg met klager of zijn kantoor, in zijn tas gestoken en deze meegenomen.

3.3 Op 13 februari 2008 heeft bij de rechtbank ’s-Gravenhage een zitting plaatsgehad in de strafzaak. In het proces-verbaal van die zitting is onder meer het volgende opgenomen:

“de raadsman van verdachte legt bescheiden over betreffende onder meer de periode ná 2005 (producties 1 t/m 16).

De officier van Justitie vraagt waarom deze stukken zo laat worden overgelegd.

De raadsman merkt op dat hij deze bescheiden heeft veiliggesteld op het kantoor van de curator. De raadsman betreurt dat de curator deze bescheiden niet in het dossier heeft laten voegen. Het is niet juist dat dit een deel van de administratie betreft dat niet aan de curator is overgelegd zoals door de officier wordt gesuggereerd, aldus de raadsman”.

3.4 Begin december 2008 is klager verhoord door de recherche in bijzijn van verweerder. Op een van de vragen die toen aan klager zijn gesteld, kon klager geen antwoord geven. Verweerder heeft toen nagelaten te melden dat hij de originele stukken had weggenomen.

3.4 Op 12 september 2008 heeft opnieuw een zitting plaatsgehad in de strafzaak bij de rechtbank ’s-Gravenhage. In het proces-verbaal van die zitting is onder meer het volgende opgenomen:

“[…]dat de eerder door mr [naam verweerder] overgelegde 16 producties zich niet bevonden bij de door de curator aangeleverde administratie. De voorzitter vraagt mr [naam verweerder] of hij daar een verklaring voor heeft. Volgens mr [naam verweerder] heeft hij die verklaring op de vorige zitting al gegeven: hij heeft toen namelijk verteld dat hij de stukken heeft veiliggesteld. Op de vraag wat hij met “veiligstellen” bedoelt antwoordt mr [naam verweerder]:

“ik ben voor de vorige zitting bij de curator op kantoor geweest en heb aldaar op 6 februari jl. (voor de MK van 13 februari jl.) stukken gekopieerd. Ik heb toen een map meegenomen ten behoeve van de zitting van 13 februari 2008”. Desgevraagd kan ik bevestigen dat ik met “veiligstellen” heb bedoeld “weggenomen”.

[…] op de vraag van de voorzitter of mr [naam verweerder] deze map niet aan de curator had moeten teruggeven heeft mr [naam verweerder] geantwoord dat dat misschien wel had gemoeten. De curator weet volgens mr [naam verweerder] niet dat hij deze map heeft meegenomen.

3.4 Tijdens die zitting heeft verweerder zijn excuses aangeboden aan de rechtbank voor de gang van zaken. Bij brief van 29 september 2008 heeft verweerder voor de gang van zaken ook excuses gemaakt aan klager.

4. Beoordeling van de klacht en het bezwaar

4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel (a) is de raad van oordeel dat verweerder het vertrouwen dat advocaten onderling moeten hebben ten behoeve van een goede rechtspleging, ook in de relatie tot een curator, heeft geschaad, door zonder overleg en zonder de instemming van de curator originele stukken weg te nemen uit het dossier dat de curator onder zich had. Voor een dergelijke handelwijze bestaat geen rechtvaardiging, ook niet, zoals verweerder destijds kennelijk dacht, het belang van zijn cliënt. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel (b) meent de raad dat noch uit de stukken, noch uit hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat verweerder klager in diskrediet heeft gebracht. De term “veiligstellen” is weliswaar aanvankelijk door verweerder gebruikt, doch dit heeft hij ter zitting van 12 september 2008 verder uitgelegd in de zin van wegnemen. Dat klager daardoor in diskrediet is gebracht kan dan ook niet worden vastgesteld. Uit het voorgaande volgt dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel (c) merkt de raad op dat niet is komen vast te staan dat klager vragen heeft gekregen van de recherche die hij vanwege het ontbreken van de stukken niet kon beantwoorden. Klager heeft deze stelling naar het oordeel van de raad onvoldoende onderbouwd, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt geacht.

 

4.4 Met de deken is de raad van oordeel dat verweerder het vertrouwen dat moet kunnen bestaan in de advocatuur heeft geschonden door zijn handelwijze. De raad verwijst in dit verband naar hetgeen hij hierboven onder punt 4.1 heeft overwogen. Het bezwaar is derhalve gegrond.

5. Maatregel 

Bij de beoordeling van de vraag welke maatregel aan verweerder behoort te worden opgelegd acht de raad van belang dat verweerder kennelijk eerst in september 2008 – ruim zeven maanden nadat hij de stukken had weggenomen – de curator daarvan op de hoogte heeft gesteld. Verweerder heeft de stukken weliswaar aan de officier en de rechtbank gegeven een week nadat hij ze had weggenomen, maar het had op zijn weg gelegen ook klager daarover te informeren. Nu verweerder uiteindelijk zijn excuses heeft aangeboden en reeds zelf de stap heeft genomen om zich van het tableau te laten schrappen, terwijl al deze zaak er kennelijk toe leidt dat zijn baan op het spel is komen te staan en hij thans geen werkzaamheden als advocaat kan uitoefenen, acht de raad de maatregel van berisping passend.

 

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel (a) gegrond

- verklaart de klachtonderdelen (b) en (c) ongegrond

- verklaart het bezwaar gegrond

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2009 door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. P.W.M. Huisman, mr. J.M. van de Laar, mr. R.P.F. van der Mark, mr. B. Roodveldt, leden en mr. D.J.L. Siegers, griffier.

voorzitter      griffier

Deze beslissing is op 24 november 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.      Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076-548 4607