Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-10-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0082
Zaaknummer
09-103A
Inhoudsindicatie
Het betreft een klacht over vermeende belangenverstrengeling door als curator op te treden, terwijl de toenmalige kantoorgenoten van verweerder (als adviseur van een potentiële koper) betrokken waren bij de verkoop van een landgoed uit de boedel. Verder wordt geklaagd over onvoldoende overleg door de curator met klaagster. De werkzaamheden van de curator hebben in 2005 plaatsgevonden en de raad is van oordeel dat de klacht van klaagster niet ontvankelijk is vanwege het lange tijdverloop. Verweerder hoefde er geen rekening meer mee te houden dat klaagster nog een klacht tegen hem zou indienen.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 13 oktober 2009
in de zaak 09- 103A
_________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:
Mevrouw
k l a a g s t e r
tegen
De heer mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 8 april 2009, door de raad ontvangen op 9 april 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 28 juli 2009. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Zowel klaagster als verweerder zijn verschenen.
1.3. De raad heeft kennisgenomen van:
de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad, en van de stukken genummerd 1 t/m 10, genoemd op de bij die brief gevoegde inventarislijst en van de ter zitting door klaagster – zonder bezwaar van verweerder – overgelegde stukken, te weten correspondentie met verweerders beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
2. Klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden en heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt, door:
a. zich schuldig te maken aan belangenverstrengeling door als curator op te treden in het faillissement van de ex-echtgenoot van klaagster terwijl zijn toenmalige kantoorgenoten (als advocaat en notaris) betrokken waren bij de verkoop van een landgoed uit de boedel van klaagster en haar ex-echtgenoot;
b. onvoldoende met klaagster te overleggen over de gang van zaken met betrekking tot de verkoop van het landgoed, zoals onder meer met betrekking tot wijzigingen in de akte van levering van het landgoed, en in de inhoud van de akte van levering van de roerende zaken en door te verzwijgen dat er nog andere, hogere biedingen op het landgoed waren uitgebracht.
3. Feiten
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Verweerder, destijds advocaat te Nijmegen, is op 20 april 2005 door de rechtbank Arnhem benoemd als curator in het faillissement van de toenmalige echtgenoot van klaagster. In april 2006 zijn klaagster en haar echtgenoot officieel gescheiden. Als curator in het faillissement van de ex-echtgenoot van klaagster had verweerder (onder meer) de taak om een landgoed, dat al geruime tijd te koop stond, te verkopen. Klaagster was voor 99% en haar ex-echtgenoot voor 1% eigenaar van dit landgoed. Verweerder is per 1 februari 2006 als curator opgevolgd door een kantoorgenoot in verband met het feit dat verweerder toen advocaat in Amsterdam werd.
3.2 Eén van de toenmalige kantoorgenoten van verweerder heeft de belangen behartigd voor de kopers van het landgoed. De toenmalige kantoorgenoot is ongeveer twee maanden nadat verweerder tot curator was benoemd bij de zaak betrokken geraakt.
3.3 Verweerder stemde niet in met verkoop van de roerende zaken aan de kopers van het landgoed, omdat die zaken volgens hem niet aan klaagster maar aan haar ex-echtgenoot toebehoorden en dus in de boedel vielen. De koopovereenkomst met betrekking tot de roerende zaken is toen door de kopers ontbonden en het hiervoor reeds onder de notaris in depot gestorte bedrag is aan de kopers terugbetaald.
3.4 Klaagster heeft eveneens een klacht ingediend tegen de toenmalige kantoorgenoot van verweerder die de kopers heeft bijgestaan. Die klacht is door de raad van discipline te Arnhem gegrond verklaard met oplegging van een enkele waarschuwing. Ook tegen de voormalige kantoorgenoot van verweerder die als notaris de akte van levering heeft gepasseerd heeft klaagster een klacht ingediend. Deze is gegrond verklaard met oplegging van een berisping.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Verweerder heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de klacht van klaagster gelet op het tijdsverloop niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De gebeurtenissen waarover klaagster klaagt, hebben in 2005 plaatsgevonden en om die reden stelt verweerder zich niet meer alle feitelijke en minutieuze details te kunnen herinneren. Verweerder is van mening dat klaagster, die hem destijds ook civiel aansprakelijk heeft gesteld, eerder een klacht had kunnen indienen. Verweerder acht de stelling van klaagster dat zij daartoe door persoonlijke omstandigheden niet in staat was niet aannemelijk.
4.2 Bij een beroep op de tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd, dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van klaagster wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden destijds. De uitkomst van deze afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden worden bepaald.
4.3 De raad is van oordeel dat de klacht van klaagster niet-ontvankelijk is en overweegt daartoe het volgende. Verweerder heeft zijn werkzaamheden als curator in april 2005 aangevangen en per 1 februari 2006 beëindigd in verband met zijn vertrek naar Amsterdam. Op 27 augustus 2008 heeft klaagster haar klacht, die betrekking heeft op feiten die zich in 2005 hebben voorgedaan, bij de deken ingediend. Klaagster was begin 2006 al niet tevreden over de wijze waarop verweerder zijn werkzaamheden als curator uitvoerde. Die onvrede heeft zich toen immers geuit in een civiele aansprakelijkheidsstelling, die overigens (nog) niet heeft geleid tot een civiele procedure. Klaagster heeft niet begrijpelijk gemaakt waarom zij zo lang heeft gewacht met het indienen van de tuchtrechtelijke klacht, te meer nu zij in de inmiddels verstreken periode wel een klacht heeft ingediend tegen verweerders toenmalige kantoorgenoten. In deze omstandigheden acht de raad de persoonlijke omstandigheden van klaagster – wat daar verder ook van zij - geen geldige reden om niet eerder te klagen over verweerder. Verweerder hoefde er gezien het lange tijdsverloop geen rekening meer mee te houden dat klaagster nog een klacht tegen hem zou indienen. Daar komt nog bij dat het door tijdverloop moeilijker is geworden – mede ten gevolge van verweerders kantoorverplaatsing - om de feiten vast te stellen. De raad concludeert op grond van alle omstandigheden dat klaagster te lang heeft gewacht met het indienen van haar klacht. Dit leidt tot de conclusie dat de klacht niet-ontvankelijkheid is.
BESLISSING:
de raad van discipline:
• verklaart de klacht van klaagster niet ontvankelijk.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 13 oktober 2009 door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, B. Roodveldt, J.J. Trap, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier.
Voorzitter Griffier