Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-11-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2009:YA0455

Zaaknummer

09-77

Inhoudsindicatie

 

De klacht betreft de wijze van behartiging van de belangen van klager in een strafzaak. Verweerster heeft ter zitting meegedeeld dat voldoende bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen, terwijl klager meent dat hij moest worden vrijgesproken. Verweerster heeft er voor gekozen dat zij en klager elk hun eigen visie ten aanzien van de ten laste gelegde strafbare feiten ter zitting naar voren hebben gebracht. Door voor deze aanpak te kiezen heeft verweerster haar rol als advocaat in een strafzaak waarbij zij uitsluitend de belangen van klager heeft te behartigen miskend. Zij had hetzij klagers standpunt moeten verwoorden hetzij de behartiging van zijn belangen tijdig moeten neerleggen. Omdat zij geen van beide heeft gedaan is de klacht gegrond.

 

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

09-77

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 6 augustus 2009 heeft mr. H. Versluis, lid van de raad van toezicht van de orde van advocaten in het arrondissement Almelo, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

klager wonende te [……]

tegen:  verweerster

advocaat te [……]

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van […..] 2009 waar klager en verweerster zijn verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende

samenstelling: mr. A.E. Zweers, voorzitter, en mrs. H.C. Brandsma, E.D. Breuning ten Cate, P.R.M. Noppen en P.J.M. van Wersch, leden van de raad, en is bijgestaan door

mr. A. Huber als griffier.

2.

Klager verwijt verweerster dat zij de behandeling van zijn strafzaak op ontoelaatbare wijze heeft beïnvloed door “onregelmatig” optreden ter zitting harerzijds waardoor zijn strafproces geen eerlijk verloop heeft gekend.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens:

Klager werd verdacht van de volgende feiten:

belaging (stalking) van zijn ex-echtgenote in of omstreeks de periode van [……] 2007 tot en met [……] 2007 (parketnummer 08/75003-08)

belaging van zijn ex-echtgenote in of omstreeks de periode van [……] 2008 tot en met [……] (parketnummer 08/710757-08)

Verweerster heeft klager in het kader van de piketregeling bezocht, waarna zij aan hem is toegevoegd.

Klager heeft 98 dagen in voorarrest gezeten.

De strafzaak is voor het eerst behandeld op [……] 2008. De zaak is toen aangehouden in afwachting van psychiatrische rapportage.

In het kader van de verlenging van de voorlopige hechtenis heeft verweerster klager meerdere malen gesproken. Voorts heeft zij hem op […….] 2009 bezocht ter voorbe-reiding van de behandeling van de strafzaak.

De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op […] 2009.

Tijdens deze behandeling heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van 7 maanden gevorderd waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Verweerster heeft voor het eerste feit dat klager ten laste was gelegd vrijspraak bepleit.  Betreffende het tweede ten laste gelegde feit heeft zij meegedeeld dat voldoende be-wijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen.

Blijkens het proces-verbaal van de behandeling die op [……] 2009 heeft plaatsgevon-den heeft verweerster het volgende gezegd:

“Er is enig verschil van inzicht tussen mijn cliënt en mij. Wij zullen beiden het woord voeren. Naar mijn mening is er voldoende bewijs om tot een bewezenverklaring terza-ke stalking te kunnen komen. Het lijkt mij dat een gevangenisstraf gelijk aan het voor-arrest passend is.”

Klager is door de Politierechter voor het eerste hem ten laste gelegde feit vrijgespro-ken. Voor het tweede feit is hij veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken. Omdat klager deze tijd reeds in voorlopige hechtenis had doorgebracht is zijn onmiddellijke invrijheidstelling gelast.

4.

Ter toelichting op de klacht heeft klager het volgende gesteld:

Ten onrechte heeft verweerster ter zitting op [……] 2009 verklaard dat hij schuldig is aan het tweede hem ten laste gelegde feit en een straf gelijk aan de duur van zijn voor-arrest bepleit. Verweerster had ook van dit feit vrijspraak moeten bepleiten.

Verweerster heeft van belang zijnde juridische argumenten ten onrechte niet naar vo-ren gebracht en hem daardoor niet verdedigd op de wijze waarop zij dat had moeten doen.

Tijdens het gesprek op [……] 2009 heeft verweerster hem meegedeeld dat zij ter zitting naar voren zou brengen dat hij schuldig is aan het tweede ten laste gelegde feit en dat 98 dagen – te weten de duur van zijn voorarrest – daarvoor een passende straf is. Hij heeft verweerster laten weten dat hij het daar niet mee eens is.

5.

Verweerster heeft het volgende tot haar verweer aangevoerd:

Zij heeft klager immer voorgehouden dat het bewijs voor het tweede ten laste gelegde feit aanwezig was en dat voor dit feit zonder meer een veroordeling zou volgen. Kla-ger wilde hier echter niet van weten omdat hij zichzelf onschuldig achtte.

Wel heeft zij hem meegedeeld dat zij een redelijke kans zag om tot vrijspraak te komen voor het eerste ten laste gelegde feit.

Zij heeft met klager – gelet op hun verschillende zienswijzen – afgesproken dat zij haar visie aan de rechter kenbaar zou maken en dat zij de rechter zou meedelen dat klager een andere mening was toegedaan en dat hij daarom zelf zijn standpunt naar voren zou brengen ten aanzien van dit feit. Zij heeft voor deze strategie gekozen om enigszins geloofwaardig te blijven. Met de door haar voorgestelde gang van zaken is klager akkoord gegaan.

Er is geen sprake van dat zij juridische relevante zaken niet ter verdediging van klager heeft aangevoerd.

De belangen van klager zijn op geen enkele wijze geschaad door de wijze waarop zij deze heeft behartigd.

De klacht verrast haar omdat klager haar meerdere malen heeft verzocht hem in hoger beroep bij te staan. Daaruit leidt zij af dat hij tevreden was over de door haar verleende rechtshulp.

Omdat klager volhardt in zijn zienswijze en zij het risico groot acht dat in hoger beroep een zwaardere straf aan hem zal worden opgelegd, was zij niet bereid hem in hoger beroep bij te staan.

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

De raad begrijpt de klacht aldus dat verweerster bij de behartiging van de belangen van klager heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij als advocaat had behoren te betrachten doordat zij niet heeft bepleit dat hij diende te worden vrijgesproken van beide feiten.

In het midden kan blijven of verweerster met klager heeft afgesproken dat zij haar visie naar voren zou brengen dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan het tweede ten laste gelegde feit en dat klager zijn visie naar voren zou brengen dat ook voor dit feit vrijspraak diende te volgen, welke afspraak door verweerster is gesteld en door klager wordt betwist.

Vast staat dat verweerster ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit ter zitting heeft gesteld dat er voldoende bewijs was om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen, terwijl klager van mening is dat vrijspraak voor dit feit diende te volgen. Dit was voor verweerster aanleiding de verdediging in tweeën te splitsen aldus dat klager en verweerster elk zijn/haar standpunt naar voren zou brengen. Gevolg hiervan was dat klager en verweerster ter zitting een diametraal tegenover elkaar staand standpunt ten aanzien van dit feit hebben ingenomen. Door voor deze aanpak te kiezen heeft verweerster haar rol als advocaat in een strafzaak waarbij zij uitsluitend de belangen van klager heeft te behartigen miskend. Zij had hetzij klagers standpunt moeten verwoorden hetzij de behartiging van zijn belangen tijdig moeten neerleggen. Omdat zij geen van beide heeft gedaan is de klacht gegrond.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klacht is gegrond. Aan verweerster wordt de maatregel van een enkele waarschu-wing opgelegd.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in ht openbaar op 23 november 2009. 

griffier     voorzitter