Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-03-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0760
Zaaknummer
08-179A
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerster niet tijdig een aanvraag voor een toevoeging te hebben gedaan, onjuist te hebben gedeclareerd en zijn dossier achter te hebben gehouden na het uitblijven van betaling door klager. De raad is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen aanvraag voor een toevoeging te doen nu zij goede gronden had om aan te nemen dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. De overige klachtonderdelen zijn eveneens ongegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 17 maart 2009
in de zaak 08-179A
¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬______________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 26 juni 2008 bij de raad binnengekomen klacht van:
De heer
k l a g e r
tegen:
Mevrouw mr.
v e r w e e r s t e r
Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 6 februari 2008 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij brief van 23 juni 2008, door de raad ontvangen op 26 juni 2008, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam van 12 januari 2009 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.2 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 22 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennis genomen van de door verweerster bij brief van 8 januari 2009 in het geding gebrachte stukken.
De klacht
2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat door verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet is gehandeld door:
a) niet tijdig een aanvraag voor een toevoeging te hebben gedaan bij de Raad voor Rechtsbijstand. Klager is van mening dat hij financieel onvermogend was om de procedure tegen zijn werkgever te kunnen betalen en dat hij ook voor 15 februari 2006 in aanmerking had kunnen komen voor gefinancierde rechtsbijstand;
b) Over de periode van 3 tot 15 februari 2006 te declareren. Volgens klager had de declaratie van verweerster moeten eindigen op 13 februari 2006;
c) zijn dossier achter te houden na het uitblijven van betaling door klager.
Feiten
3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Klager heeft verweerster op 16 december 2005 verzocht om hem bij te staan in een arbeidskwestie. De werkgever ontkende dat er vanaf 1 november 2005 een arbeidsovereenkomst met klager had bestaan. Verweerster heeft met klager de juridische mogelijkheden en de kosten van rechtsbijstand besproken.
3.3 Naar het verweerster liet aanzien, waren de inkomsten van klager op dat moment zodanig dat hij niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Afgesproken werd dat verweerster haar werkzaamheden op basis van uurloon zou declareren.
3.4 De werkgever is een voorwaardelijke ontbindingsprocedure gestart, waarvan de zitting op 22 februari 2006 heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden per 1 april 2006, zonder toekenning van een vergoeding.
3.5 Eind februari 2006 bleek dat de WW-uitkering van klager was beëindigd. Klager heeft op 14 maart 2006 een verklaring omtrent zijn inkomen en vermogen ingediend en dezelfde dag is een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. De toevoeging is verleend. Op deze toevoeging konden de werkzaamheden gedeclareerd tot vier weken voorafgaand aan de aanvraag van de toevoeging. Verweerster heeft in eerste instantie de werkzaamheden verricht op 14 en 15 februari 2006 bij klager in rekening gebracht. Nadat klager terecht heeft opgemerkt dat deze dagen onder de toevoeging vielen, heeft verweerster de betreffende kosten gecrediteerd.
3.6 De werkzaamheden van voor 14 februari 2006 heeft verweerster bij klager gedeclareerd. Aangezien klager de verschuldigdheid van deze declaraties betwistte, is het kantoor van verweerster op 21 februari 2008 tot invordering overgegaan. De kantonrechter te Amsterdam heeft bij vonnis van 18 december 2008 de vordering toegewezen en klager veroordeeld tot betaling van de declaratie van verweerster.
Beoordeling van de klacht
4.1 De raad stelt voorop dat het systeem van gefinancierde rechtshulp vereist van advocaten dat zij een grote mate van zorgvuldigheid betrachten bij het onderzoeken van een mogelijkheid van een toevoeging voor een cliënt die zich tot hem wendt. Met name in niet commerciële zaken moet de advocaat daarop bedacht zijn. Dit uitgangspunt is verwoord in Gedragsregel 24, welke gedragsregel de advocaat verplicht zijn cliënt te wijzen op de door de overheid gefinancierde rechtshulp, tenzij de advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt hiervoor niet in aanmerking komt.
4.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a, inhoudende het verwijt van klager dat verweerster niet tijdig een aanvraag voor een toevoeging heeft gedaan bij de Raad voor Rechtsbijstand, stelt de raad zich op het standpunt dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen aanvraag voor een toevoeging te doen bij de Raad voor Rechtsbijstand nu zij goede gronden had om aan te nemen dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. Op het moment dat klager bij verweerster kwam, verdiende hij een dusdanig hoog salaris dat verweerster er vanuit mocht gaan dat hij niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen.
4.3 Klachtonderdeel b dat ziet op het verwijt van klager dat de declaratie van verweerster op 13 februari 2006 had moeten eindigen, is ongegrond vanwege gebrek aan belang. Immers, verweerster heeft erkend dat het standpunt van klager juist is en heeft de uren die volgens verweerster niet bij hem in rekening gebracht moesten worden gecrediteerd.
4.4 Met betrekking tot het klachtonderdeel c is de raad van oordeel dat niet is vast komen te staan dat verweerster het dossier van klager heeft achtergehouden. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat zij in december 2007 het gehele dossier in afschrift aan klager heeft doen toekomen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond;
Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. B. ten Doesschate, mr. B. Roodveldt, mr. M.W. Schüller en M.L.F.J. Schyns, leden, met bijstand van mr. I.J. de Laat als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 maart 2009.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 17 maart 2009 per aangete¬kende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:
- klager
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076 – 548 46 07